Thursday, October 6, 2016

Zwarte Piet en dekolonisatie

 (English follows dutch)

Na in Zwitserland twee weken geen krant gezien te hebben, viel het me bij terugkomst op dat hier de Zwarte Piet discussie weer op gang was gekomen. Fokke en Sukke hadden, als Zwarte Pieten, geen zin om naar Nederland te komen, omdat ze er alleen maar zouden moeten DICUSSIËREN. En Marcel van Roosmalen (nrc-columnist Achterpagina; 3 oktober) citeerde: "Jumbo vindt het jammer dat volwassenen in Nederland de discussie over Piet zo scherp voeren."
Het herinnerde me aan een familiebijeenkomst waar ik twee volwassenen vroeg of ze ook niet vonden dat Zwarte Piet moest veranderen. Beiden antwoorden niet maar lieten meteen weten dat ze zo genoeg hadden van "die discussie". Dat komt waarschijnlijk omdat praten over een racistisch relikwie nu eenmaal ongemakkelijk is. Je moet ervoor proberen mee te voelen met zwarte mensen die zich bij ons nog steeds moeten ontdoen van hun slavernijverleden, óns koloniale verleden.

 














Er mag niet getornd worden aan onze traditie: een racistisch relikwie?

Wat dat laatste betreft zal het proefschrift, waarop de Zwitsers-Nederlandse historicus Rémy Limpach op 15 september 2015 in Bern summa cum laude promoveerde, voor nog veel meer ongemak zorgen. Het proefschrift is eindelijk na een jaar openbaar gemaakt, vertaald en zojuist verschenen in een handelsversie met de beschuldigende titel "De brandende kampongs van generaal Spoor".

 















Handelsversie van Limpach's proefschrift getiteld: " Die brennende Dörfer des Generaal Spoor. Niederländische Massengewalt im Indonesischen Unabhängigkeitskrieg 1945-1949."

Volgens Martin Witteveen (Internationaal Strafhof in Den Haag; Opinie-artikel in nrc 5 oktober, pag. 18) erkent Limpach dat hij in zijn studie niet zowel historisch onderzoeker, aanklager als rechter kon zijn en dient er dus een vervolgonderzoek te komen. In een dergelijk onderzoek zouden zowel de slachtoffers als de daders een stem en een gezicht moeten krijgen (Limpach noemt de namen van de geweldplegers in zijn proefschrift).
In mijn vorige blog van 23 januari 2016, stelde ik dat de door de Nederlanders begane wreedheden verband hielden met en getolereerd werden dankzij een wijdverspreid superioriteitsgevoel onder de militairen en bestuurders; een gedurende 300 jaar ingebakken houding van minachting tegenover de "inlanders".
In een interview met Edwin Ruis (Historiek.) merkt een genuanceerde Limpach op dat een dergelijke houding in elk geval heeft geleid tot een grove onderschatting van de tegenstander.
Citaat uit het interview:
"Onder Nederlandse militairen worden ook de Nederlandse kolonialen, Indo’s en inlandse militairen van het KNIL gerekend. Waren zij als ‘locals’ meer of juist minder bloeddorstig dan hun collega’s en leidinggevenden uit Nederland zelf?"
Limpach: "Het aandeel van de KNIL-militairen was zonder twijfel groot. Maar ook hier kunnen geen harde cijfers worden gegeven. Wel staat vast dat voor KNIL-militairen in sociaaleconomisch opzicht veel meer op het spel stond dan voor hun blanke collega’s van de KL uit Nederland. Bovendien moesten zij in het geval van een Nederlandse nederlaag een bijltjesdag vrezen. Mede daardoor vochten zij vaak bijzonder fel. Anderzijds gaven zij bij gevechtsacties vaak de voorkeur aan een zogeheten directe methode, lees de frontale aanval op de tegenstander met getrokken klewang. Een KL-getuige vergeleek dit optreden van zijn KNIL-collega’s treffend met een zwerm op de tegenstander duikende agressieve bijen. De KL-eenheden en de Mariniersbrigade gaven daarentegen meestal de voorkeur aan de indirecte methode, lees eerst inleidende beschietingen met zware wapens als artillerie en vliegtuigen. Deze beschietingen waren vaak onnauwkeurig en niet zelden ook willekeurig. Daarbij kwamen talrijke Indonesische burgers om het leven. Bovendien pleegden KL-militairen ook structureel extreem geweld tegen gevangenen. "
Die "indirecte methode" is mogelijk toegepast tijdens de "Canonade of Candi-Karanganyar" (1947, Kebumen) genoemd op de website van Ravie Ananda. Hierop hoop ik in een volgend blog terug te komen.




English:
After two weeks in Switzerland without seeing a newspaper, I noticed upon returning that here the debate about "Zwarte Piet" had started again. In a cartoon of the newspaper NRC, Fokke and Sukke did not want to come to the Netherlands as Black Peter, because they would only have to have DISCUSSIONS. And Marcel van Roosmalen (NRC columnist Backpage, October 3) quoted: "Jumbo (a store) regrets that adults in the Netherlands conduct the discussion about Piet so sharply."
It reminded me of a family reunion where I asked two adults whether they felt that Zwarte Piet had to change. They did not answer this question, but immediately stated that they were so tired of "that discussion". This is probably because talking about a racist relic makes one uncomfortable. You need to try to empathize with black people (mostly from Suriname) who are with us and still have to get rid of their slave history, our colonial past.

Concerning the latter, the thesis with which the Swiss-Dutch historian Rémy Limpach doctorated summa cum laude in Bern on September 15, 2015, will provide much more discomfort. The thesis is finally made public after a year and just appeared in a commercial, dutch version with the accusatory title "The burning kampongs (villages) of General Spoor".

According to Martin Witteveen (International Criminal Court in The Hague. Opinion article in NRC October 5, page 18), Limpach acknowledges that in his study he could not be both historical researcher, prosecutor and judge at the same time and that therefore there should be a follow-up study. In such a study both victims and perpetrators should get a voice and a face (Limpach mentions the names of the perpetrators of violence in his thesis).
In my previous blog on January 23, 2016 (http://woldringh-naarden.blogspot.nl/2016/01/decolonization.html) I suggested that the atrocities committed and tolerated by the Dutch were due to a widespread sense of superiority among the military personnel and administrators; an attitude of contempt ingrained for 300 years against the "inlanders".

In an interview with Edwin Ruis (History. Http://historiek.net/remy-limpach-brandende-kampongs-generaal-spoor/64316/), a nuanced Limpach remarks that such an attitude had at least led to a gross underestimate of the opponent.
Quote from the interview:
"Under Dutch soldiers are also the Dutch colonials, Eurasians and native soldiers of the KNIL (Royal Army of the Netherlands-Indies). Were they as locals more or less bloodthirsty than their colleagues from the Netherlands?"
Limpach: "The contribution of KNIL soldiers was undoubtedly great, but again no hard figures can be given. However there was much more at stake for KNIL soldiers in socio-economic terms than their white colleagues from the Royal Army of the Netherlands (KL). Moreover, they had to fear a reckoning in the case of a Dutch defeat. Partly because they are often very fierce fighting. Secondly, in combat operations, they often prefer a so-called direct method, the frontal attack on the opponent with pulled klewangs (swords). (...) The Dutch army units and the Marine Brigade on the other hand, usually prefer the indirect method, read introductory shelling with heavy weapons like artillery and aircraft. These shootings were often inaccurate and often too arbitrary, causing many Indonesian citizens to be killed. Furthermore, KL military committed structurally extreme violence against prisoners. "

This "indirect method" may have been used during the "Canonade of Candi-Karanganyar" (1947, Kebumen) mentioned on Ravie Ananda's website. I hope to come back on this in a future blog.