Die vierde oktober bleef het maar regenen. Ook de mussen houden niet van
regen, of niet van natte kruimels. Rosalbina noemde onze mussen (Passer
domesticus) “Copetones”. Maar volgens de Guia de Campo de Las Aves de Colombia,
die ik van haar kreeg, zijn de mussen in Bogotá van een andere soort: Gorrión
copetón.
Een paar dagen geleden lag er plotseling
een dikke envelop van "Wageningen University" op de stoep. Dat doet
de post normaal niet, want we hebben immers een postfach. Maar dit zag er zó
wetenschappelijk uit dat ze het maar aan huis hebben afgeleverd. Pas vandaag
durfde ik het proefschrift eruit te halen: "Interplay
between the bacterial nucleoid protein H-NS and macromolecular crowding in
compacting DNA." Ook ik
moest deze titel 2x overlezen.
De proeven beschreven in hoofdstuk 4
("to be submitted") heb ik afgelopen zomer mogen overdoen. Het gaat
erom hoe een lange, dunne draad, het DNA, in een kleine bacteriecel gepakt zit.
Daarvoor moesten heel wat DNA-kluwens gefotografeerd en gemeten worden. De
nauwkeurigere, maar afwijkende resultaten moeten nog door Theo O. verwerkt
worden. Om de pakking van de kluwens te voorspellen moet je
statistisch-mechanisch kunnen rekenen. Zal ik die berekeningen ooit aan iemand
kunnen uitleggen? Voor troost en vermaak ben ik nog maar eens naar die filmpjes
gaan kijken... :
Opnamen met een fluorescentie-microscoop van DNA-kluwens die uit
bacteriën geëxplodeerd zijn. In zo'n filmpje lijkt het wel vuurwerk.
Vandaag regende het de hele dag. Als het
vroeger zo regende nam mijn moeder
ons mee in het Bähnli naar de speelgoedwinkel in de grote stad Biel. Met Huib
of Wouter mochten we dan een gipsen en beschilderd indiaantje uitzoeken. Een
efficiente aanschaf want er werd vele jaren lang mee gespeeld. We gaven ze
mooie namen, zoals “Springende Panter”, geinspireerd door de boeken over
Tecumseh. Nú, zo'n 60 jaar later, reed ik met eenzelfde gevoel van spanning en
verwachting in de regen naar Biel om te zien of ik het atelier van Leo-Paul
Robert (1851-1923) kon vinden.
Het grote atelier van Léo-Paul Robert, dat hij liet bouwen om er drie
monumentale schilderijen te maken voor het trappenhuis van het Musée d'art et
d'histoire in Neuchatel. Daarna verliet hij het atelier, dat nu toebehoort aan
een Stichting.
De receptioniste van het Museum Neuhaus,
waar ik eerder de tentoonstelling van de bekende vogel-schilder bezocht had,
deed alsof ze me niet begreep toen ik haar in Bern-Dütsch vroeg waar het atelier
lag. Pas toen het bij mij daagde dat ze niet uit Oost-Europa maar uit
Sonvillier kwam en pas nadat ik haar in het Frans had verteld dat mijn
grootvader Bürger van Sonvillier was, ontdooide ze en wees ze me vriendelijk de
weg op een kaartje aan.
Reden voor mijn tocht naar dit atelier
was niet Leo-Paul Robert, maar de Nederlandse schilder-schrijver Fredie
Beckmans. Hij had een stukje geschreven in Hollands Maandblad, november 2011.
Zijn titel "Kunstenaar in de mist", waarin hij schrijft over Biel, Rousseau
en padde(n)stoelen, inspireerde mij voor de titels in dit blog en maakte me
nieuwsgierig naar de schrijver.
Ondanks de uitleg van de receptioniste
uit Sonvillier kostte het me een uur heen en weer rijden langs de Jura-helling
boven Biel, voordat ik de stratenmaker Werner ontmoette, die het me beter kon
uitleggen. "Doe Fredie de groeten; we drinken wel eens een glaasje
samen." En met die introductie liet Fredie Beckmans me binnen in zijn
indrukwekkend atelier. Hij liet me prachtige foto's van paddenstoelen zien,
gemaakt op Ile de St. Pierre, de plaats waar Jean-Jaques Rousseau ooit zijn
"Cinquième promenade"
beschreef (zie blog: http://www.conradlacondamine.com/2009/10/overdenkingen-bij-ons-bezoek-aan-lile.html).
Toen hij hoorde dat ik bioloog was liet
hij me foto's van myxomyceten zien en legde hij me uit dat deze organismen (het
zijn géén paddenstoelen) uit versmolten cellen bestaan. Hoewel hij zich
duidelijk had verdiept in wetenschappelijke aspecten van zijn paddestoelen,
liet hij ook blijken dat hij de wetenschap niet al te serieus neemt. Maar
hetzelfde leek voor zijn kunst of levensfilosofie te gelden: Hij vertelde me
met schijnbare trots dat hij voorzitter was van de "Worstclub",
verwijzend naar een grote tatoeage op zijn bovenarm. Pas later begreep ik dat
hij veganist was....
Fredie Beckmans in zijn atelier. Op de achtergrond een kaart van Ile de
St. Pierre met foto's en vindplaatsen van zijn paddenstoelen.
Kunst en vooral ook religie, die de grote
vragen des levens beantwoorden, moet je niet altijd al te serieus nemen,
beweerde ooit Gerrit Komrij, Fredie's stadgenoot. Het is immers van belang met
de beleving van kunst of religie af en toe de draak te kunnen steken, zoals
tijdens Sinterklaas of Carnaval; anders leidt het maar tot moordpartijen. Dit
geldt niet voor wetenschap, welke immers niets met beleving te maken heeft en
alleen maar héle kleine, meest technische vragen kan beantwoorden. Hoewel, er
valt best wat te beleven als je ziet dat de DNA-kluwens goed uit de bacteriën
exploderen. Maar van die beleving blijft weinig over als het eenmaal publiek
gemaakt wordt.
Met de beleving van religie moet af en toe de draak gestoken kunnen
worden.
(Afbeelding van de Iraanse kunstenaar Nooshin Zarnani)
Terug
naar paddenstoelen. Dat dat
moeilijke organismen zijn ervaarden Rosalbina (zie vorige blog) en ik toen we
met Johannes vdV meegingen op zoek naar Steinpilze (Boletus edulis) in de Sutzer Wald. Ondanks de regen in de afgelopen
tijd waren er maar weinig te vinden. Johannes legde uit dat de
"Schub" niet goed was: paddenstoelen zoals eekhoorntjesbrood groeien
in “boosts” of “stuwingen”, waarbij ze allemaal tegelijk rondom een
geinfecteerde spar opkomen. De kunst is om zo’n “Schub” te voorspellen en dan
te gaan zoeken. Maar wél met kennis van zaken: Terwijl veel boleten (Basidiomyceten) eetbaar zijn schreef
mijn vader bij veel soorten “niet goed” (Boletus
calopus) of “giftig” (Boletus
satanas”) met rode inkt in zijn Pilz-boek.
Met Johannes vdV op zoek naar eekhoorntjesbrood in het Bos van Sutz.
Rechts: aan de rand van de Wolfsgrabe.
Hoeveel verschillende soorten
paddenstoelen én myxomyceten gingen er niet door mijn handen toen ik de al half
verrotte rondhouten stammetjes van de op 21 maart gevelde eik opstapelde? Maar
er was geen tijd ál die verschillende kleuren en vormen te bewonderen: ze
moesten gekloven worden en onder het zojuist gemaakte dak gestapeld worden. Na
twee jaar drogen zijn ze dan te gebruiken; misschien in de broodoven, die ik
naar voorbeeld van Charel Scheele wil bouwen met klei uit de Wolfsgrabe?
Boekjes van de bakkerszoon Scheele met een onverwacht verhaal uit de tweede wereldoorlog: hoe hij in Zeeland zijn Tante Sjoertie met haar gehandicapte zoon door de hongerwinter hielp, teleurgesteld raakte in het verzet van priesters en dominees, toetrad tot de Heiligen van de Laatste Dagen, onterfd werd en emigreerde naar Amerika.