Ons bezoek aan Maripaston op 13
februari ging helaas niet door omdat de contactpersoon Stanley in het binnenland zat
en onbereikbaar was. Via hem moest onze gastheer eerst een pas regelen om
toegang tot het gouddelvers-gebied te krijgen.
In plaats daarvan zijn we naar de
indrukwekkende Vlindertuin van de familie Eriks gegaan; misschien krijg ik nu
antwoord op de vraag welke (nacht)vlinder er uit de in 2010 op Camp David
gefotografeerde rups komt? Ewout Eriks beloofde me ernaar te kijken….
Op 15 maart 2010 gevonden rups in
Camp David.
Myrysji-tour
14 februari 2012. Op weg
naar Galibi rijden we door het Javaanse Tamanredjo. Opvallend zijn de vele
bloeiende struiken, vaak in potten op het aangeveegde erf.
Over de nog steeds
slechte weg rijden we verder naar Stolkertsijver; hier begon de binnenlandse
oorlog in juli 1986 toen Brunswijk er met zijn Jungle Commando de politiepost
overviel. Onze bosneger-chauffeur komt uit Langetabbetje (Langatabiki; Long
Island). Hij herinnert zich nog de wilde boottocht tijdens hun vlucht; ze
moesten weg omdat ze geen wapens hadden.
De weg naar Moengo is
vol gaten, maar wordt gerepareerd (opgehoogd) door een Hollandse firma (Bos
Kalis). Tussen Moengo en Albina wordt de weg hersteld door Chinezen. Halverwege
komen we bij Moiwana. Het monument herinnert ons weer aan de binnenlandse
oorlog. In november 1986 werd dit bosnegerdorp verwoest (35 doden) door een
eenheid van indiaanse “Tucanajas”, bewapend door Bouterse. Omdat de archieven
nog voor vele jaren ontoegankelijk zijn (informatie Theo Sjakshie,
geschiedenisleraar), is het niet duidelijk welke (financiële) rol Nederland
speelde bij de door Brunswijk uitgevoerde verwoestende sabotageacties.
In de middag komen we
aan in Albina. Het stadje met oude, koloniale huizen aan de Marowijne-oever is
in de binnenlandse oorlog totaal verwoest. We maken kennis met onze gids,
Benito Aloema, een Caraib-indiaan uit Christiaankondre, die allereerst voor ons
een lunch regelde. Als de piakka komt, een korjaal met hoge boeg, worden onze
spullen ingeladen en begint de tocht de Marowijne af naar Christiaankondre. Het
wordt dan gauw duidelijk waarvoor deze korjalen een hoge boeg hebben: oceaangolven
dringen door in de wijde monding van de rivier. Hoe heeft La Condamine over dit water kunnen roeien?
Het
Moiwana-monument. In 1986 werd dit bosnegerdorp verwoest door het leger van
Bouterse; 35 inwoners werden gedood. Vele bosnegers vluchtten naar Frans
Guyana. Links, Anne-Margreet B. Rechts, ons met lateriet-stof bedekte busje.
Lunch te
Albina aan de Marowijne, terwijl we op de piakka wachten die ons naar Galibi
zal brengen.
Bij het uitladen van de
piakka loopt onze bootsman in het modderige water een diepe snee op in zijn
voet. Binnen 10 min werd hij weggebracht op een aangesnelde “Quad” (all terrain
vehicle) naar en ziekenpost in het dorp; nuttig ontwikkelingsgeld?
Vóór ons logement, dat
we met nog een groep “grijze-muizen-zoals-wij” moesten delen, staat aan
prachtige Maurisi-palm op het strand. Onze Galibi-tour is naar deze palm
genoemd.
De
Maurisi-palm (Mauritius flexuosa) voor ons logement. In het Caraibs heet hij
“Myrysji”. Het is een moeraspalm met vruchten die omgeven lijken met
slangen-leer en vele vitaminen en olie bevatten.
‘s Avonds krijgen we van
Benito een rondleiding door het dorp. Hij wijst ons een langslopende man aan:
Ricardo Bané (Pane?), de granman, die er in het boek “De groeten aan de
koningin” van Karin Adema (2006) wel heel slecht afkomt. We hebben de
schrijfster in 2005 in Paramaribo ontmoet. Sinds die tijd is er heel wat in
Suriname verbeterd, óók in Galibi. Toch is onze indruk dat zij, door eigen
toedoen, indertijd een negatieve indruk heeft gekregen of heeft willen geven
over de menselijke verhoudingen in Christiaankondre. Ricardo “was not amused”
toen hij het boek las, vertelde Benito.
Benito vertelt ons
verder over het leven in het dorp, over de mierenproef die ook hij onlangs nog
heeft ondergaan, over zijn familie en over het maken van potten. De klei wordt
aan de zeeoever met een speciale ceremonie gedolven uit Moeder-aarde; dit doen
alleen oude mensen. De klei wordt daarna gemengd met een poeder van geraspt
palmhout en hoeft daarna volgens Benito niet meer gebakken te worden. Toen ik
aan een oudere vrouw de procedure nog eens navroeg, bleken ze de potten gewoon
te bakken in een open vuur op de grond, net als de Navajo’s in Arizona…..
Benito
Aloema (rechts) leidt ons rond door zijn dorp, Christaankondre. V.l.n.r.
Dennis, Hilbert, Anne-Margreet B. en Lous D.
Cassave
Vervolgens vroegen we
hem nog eens over het bereiden van de bittere cassave (Manihot esculenta) met de matapi-pers en over het
gebruik van “pepre watra” of peperwater voor soep of andere gerechten uit het
eerste perssap: zit dit niet nog vol met het giftige cyanide?
Ik dacht dat er in
cassave het giftige, niet-vluchtige cyanidezout (bijv. KCN) zat, waarmee wij
onze bacteriën plachten te doden. Maar dat is onjuist: in de cassave wortels en
bladeren zitten, veilig opgeborgen in de vacuolen, cyanide-houdende
suikerverbindingen (glycosiden) als afweersysteem. Wanneer de plant wordt
beschadigd komen deze verbindingen vrij in het cytoplasma, waar ze door een
enzym (linamarase) worden afgebroken. Hierbij komt het vluchtige HCN vrij. Als
je het perssap net zolang kookt tot het niet meer schuimt, is het gif eruit,
aldus Benito.
“A safe processing
method used by the pre-Columbian indigenous people of the Americas is to mix
the cassava flour with water into a thick paste and then let it stand in the
shade for five hours in a thin layer spread over a basket. In that time, about
5/6 of the cyanogenic glycosides are broken down by the linamarase; the
resulting hydrogen cyanide escapes to the atmosphere, making the flour safe for
consumption the same evening.”
De schildpad
Na, alweer, een
voortreffelijke maaltijd met knapperige kouseband, vis, kip en rijst, gingen we
om 8 uur in het donker op weg naar één van de Galibi-stranden. Onderweg werden
we overvallen door een fikse en aanhoudende regenbui. Ondanks dat werd na enig
zoeken het spoor van een krapé (Soepschildpad; Chelonia mydas) gevonden. Nu moesten we onder
een zeil een half uur wachten, ten prooi aan stekende insecten… Toen het
vrouwtje haar eieren begon te leggen mochten we komen kijken; en dat schouwspel
was de moeite wel waard!
In de
stromende regen legt een vrouwtje van de Soepschildpad (Green Turtle) haar
eieren (~150) op het Galibi-strand.
Een
tamme “water-anaconda” met dezelfde tekening als de slang uit 2005, die wel wat
spannender en groter was. De ogen waren met een wit vlies bedekt, teken dat hij
ging vervellen.
“Still”
van mijn filmpje van een vrij grote Anaconda in de Couzewijne,
gemaakt
op 10 december 2005.
De volgende dag
bezochten we de “Galibi-Zoo”, waar we o.a. een Anaconda konden bewonderen;
verder een ocelot, tamme neusberen (“Kwaskwassies”) en pingo’s (varkens).
Vervolgens voeren we naar Saint-Laurent du Maroni. Omdat onze bootsman verwond
was werden we gevaren door…. Ricardo, de granman. Helaas heb ik niet met hem
kunnen spreken.
In Saint-Laurent heb ik
tevergeefs Christophe Bianay trachten te bereiken. Hij had ons twee jaar
geleden geholpen om van Macapa naar Cayenne te komen. Ik had hem graag nog eens
ontmoet. Wél ontmoetten we Kenneth, een oudere broer van Dennis, die nu in
Frans Guyana woont. Hij vertelde hoe hij vroeger varkens vanuit Suriname
smokkelde. Hij is maar één keer gesnapt…
Vanaf Albina reisde
Benito met ons mee naar Paramaribo. Hij vertelde hoe zijn vader mee had
gevochten met de Toecajanas. Zijn grootvader was een medicijnman en had zijn
vader “geprepareerd” voor de oorlog. Hij had deze dan ook overleefd. Jaren
later, op bezoek bij Caraib-indianen bij Donderkamp, hadden zijn oom en vader
veel bier gedronken. Zijn oom werd op de Wayamborivier door watergeesten van de
boot getrokken en verdronk. Ook zijn vader viel in het water, maar overleefde
het omdat hij door zijn grootvader sterker gemaakt was dan de watergeesten.
Waarschijnlijk had hij ook minder gedronken, gaf Benito toe.
Dennis
Chin-a-Foeng, staande voor de voormalige winkel van zijn vader te Moengo.
Moengo
Dennis vader, Henry,
werd in Albina geboren. Hij trouwde in 1946 met de in Paramaribo geboren
Lieuw-a-Len; haar moeder heette Alma Jessurun; later zouden we op Jodensavanne
oude grafstenen met de naam Jessurun vinden, o.a. van Abraham Jessurun (1764).
Rond 1946 begon Henry Chin-a-Foeng een busverbinding tussen Albina en Moengo.
Vanaf Moengo kon men met de boot over de Cotticarivier naar Paramaribo. Zijn
eerste 4 kinderen werden in Albina geboren. Omdat hij daarna in Moengo
arbeiders van Suralco naar en van de bauxiet-mijnen reed, mocht hij er een
café-restaurant beginnen. Dit werd later de winkel “Chin-a-Foeng”. In Moengo
werden nog 4 kinderen geboren waaronder Dennis. Bryan, met wie we in 2007 van
Boa Vista naar Paramaribo reden, was de jongste.