Sunday, June 29, 2014

Reizen langs de San Andreas Fault en de angst voor aardbevingen en genetisch gemodificeerd voedsel


(english follows dutch)
Op 23 april 2014 haalden LeRoy en Mary Grace Bertsch ons op van het vliegveld van San Francisco en reden ons langs en over de San Andreas Fault naar Palo Alto. De weg (Highway 200) voerde ons langs een reeks kleine meertjes, Crystal Spring reservoirs, die de stad van water voorzien. Net als 40 jaar eerder zouden we weer bij hen logeren, vlakbij het luxueuse Stanford. Al vanaf de zestiger jaren was LeRoy Bertsch betrokken bij de eerste experimenten van in vitro DNA synthese in het laboratorium van Arthur Kornberg (Stanford).



Volgens de "Bay Area Forecast" in de San Francisco Chronicle van 20 april 2014 waren er de afgelopen week slechts 8 kleine aardbevingen geweest (1-2 op de schaal van Richter; rode pijlen).

25 april 2014. Hoewel er in de Bay Area bijna elke dag wel een (kleine) aardbeving wordt geregistreerd, hebben we er  (helaas?) geen meegemaakt. Je kan de Fault niet zien en angst voor aardbevingen lijkt er bij de bevolking niet te zijn.

Op weg naar Monterey maken we een omweg naar de missiepost San Juan Bautista (Doper), waar je de Fault wél kan zien.  In 1797 werd deze Missie vlak langs rift-vallei gebouwd. Misschien dacht Bautista dat er wel eens een riviertje zou stromen waarin het goed dopen was? Daar hebben ze dus in de loop der tijd vele aardbevingen meegemaakt! Het grote gebouw is in 1950 grondig gerestaureerd.


De San Andreas Fault loopt van links naar rechts langs de missiepost. Vlak achter dit beeld van San Juan Bautista is de steile helling van de langgerekte inzinking van het land (de zgn. riftvallei) te zien.

26 april 2014. Na 40 jaar zijn Lidie en ik weer terug in Asílomar (Pacific Grove). Langzaam begin ik de houten huizen, gebouwd rond 1913, te herkennen. Zaten we toen niet in de "Scripps Lecture Hall"? Ik herinner me dat je vanuit het conferentiezaaltje zó het prachtige strand kon oplopen. Maar ik had toen zeker geen oog voor al die mooie, door de wind vervormde Monterey Pines; ik was als jonge postdoc té zenuwachtig op mijn eerste buitenlandse congres in november 1974.
Nóg herinner ik mij de emoties tijdens de discussie tussen Barbara Wright (Boston) en John Ashworth (Essex) over het moleculaire mechanisme dat de ontwikkeling van de slijmzwam Dictyostelium beinvloedt. De amoeben groeien en delen als ééncelligen, maar voegen zich samen tot een meercellig organisme zodra er te weinig voedsel is. Hoe wordt deze omschakeling gesignaleerd? Wright was van de "holistische" aanpak (je moet naar het héle organisme kijken) en moest niets hebben van de moderne, "reductionistische" (lees: moleculair genetische) aanpak van Ashworth.
Maar het was deze laatste aanpak die in de meeste praatjes aan bod kwam. Per slot van rekening was dit de tijd van de opkomst van het recombinant DNA onderzoek. Hierin werd, o.a. door Paul Berg (Stanford), de techniek toegepast waarin DNA van een bepaald virus met een enzym in fragmenten geknipt werd. In een tweede stap werd vervolgens het DNA van een ander virus geknipt, waarna een DNA-fragment van het eerste virus in het DNA van het tweede virus geplakt werd. In een laatste stap zou het nieuwe, gerecombineerde DNA in de bacterie Escherichia coli gebracht kunnen worden, waarmee een genetisch gemodificeerde bacterie verkregen zou zijn.

Zicht vanaf het strand op het conferentieoord Asilomar, verscholen achter de Monterey Pines.

Maar Paul Berg heeft deze laatste stap toen niet uitgevoerd. Op een enkele maanden eerder in Asilomar gehouden conferentie (juli, 1974) pleitte hij, samen met 10 andere wetenschappers (waaronder de mede-ontdekker van de dubbele helix, James Watson), voor een uitstel van alle activiteiten op het gebied van recombinant DNA technologie.

In februari 1975 werd opnieuw een conferentie in Asilomar gehouden, waarbij juristen, artsen en journalisten aanwezig waren. Er heerste angst dat de genetisch gemodificeerde darmbacterie gevaar voor onderzoekers en publiek zou opleveren. Op deze unieke en publieke conferentie werden strikte regels besproken waaraan de onderzoekers zich moesten houden. Dankzij deze restricties kon enerzijds het onderzoek verder gaan, anderzijds werd de angst bij het publiek verminderd.
Nu, 40 jaar later, is de recombinant DNA technologie, samen met de regels van restricties en containment, niet meer uit biologisch onderzoek weg te denken. Ook zijn geen gevallen bekend waarin de volksgezondheid ooit in gevaar is gekomen.


De baai van Monterey (april, 2014).

Met het succes van de recombinant DNA technologie heeft zich echter ook de angst en het verzet ertegen bij het publiek ontwikkeld. De meeste mensen willen of kunnen immers niet met onzekerheden leven. Er is nu sprake van een onverzoenlijke, op ethische en religieuze waarden gestoelde tegenstand. Zie bijvoorbeeld websites als die van Mike Adams.

Hoe valt een leek uit te leggen dat genetisch gemodificeerd voedsel geen kanker veroorzaakt? Daarvoor is een lange weg van onderricht noodzakelijk. Voor wie geen zin heeft die moeilijke weg te bewandelen is er de nieuwe "BIO-religie": die zegt dat alleen "biologisch of organisch" gemaakt voedsel gezond en "eerlijk" is. Het geloof daarin, vergelijkbaar met het geloof in onze fragiele, "Blauwe Planeet", bespaart een hoop lees- en denktijd, maar maakt al het voedsel wel wat duurder.

Informatie over voeding op een niet-alarmistische wijze geschreven is te vinden op de website van het Voedingscentrum.

27 april 2014. Om 6 uur 's ochtends waren er nog weinig mensen op het strand van Asílomar; alleen meeuwen, bruine pelikanen en strandlopertjes. Maar een half uur later, op de terugweg, kwam er een grote groep mensen vanuit het congrescentrum naar het strand gelopen. Een achterblijfster liep met een Boek en wat plaatjes van planten en dieren in haar hand. Ik vroeg haar wat ze ging bestuderen. Ze deed haar oordoppen uit en vroeg me wat ik gezegd had. "Are you going to study?". Ze keek me met een hemelse glimlach aan en zei: "To study and pray, sir." Dat kan dus ook.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Traveling along the San Andreas fault
and fear for earthquakes and genetically modified foods (GMO)

On April 23, LeRoy and Mary Grace Bertsch picked us up from the airport in San Francisco and drove us along and across the San Andreas Fault to Palo Alto. The Road (Highway 200) took us along a series of small lakes, the Crystal Spring reservoirs, that supply the city with water. Just like 40 years ago we would stay with them, near the luxurious Stanford. In the early sixties LeRoy Bertsch was involved in the first experiments on in vitro DNA synthesis in the laboratory of Arthur Kornberg (Stanford).
April 25, 2014. Though in the Bay Area almost every day a (small) earthquake is recorded, we have (unfortunately?) none experienced. You can not see the Fault and therefore there seems to be no fear for it in the population.
LINK: http://www.sanandreasfault.org/Information.html
We make a detour on the way to Monterey to the Mission San Juan Bautista (Baptist), who built it in 1797 right along the fault or rift valley, that is well visible here. Probably he thought that the rift was a river suitable for baptizing? In the course of time they have experienced many earthquakes! The large building was thoroughly restored in 1950.
April 26, 2014. After 40 years Lidie and I are back in Asilomar (Pacific Grove). Slowly, I start to recognize the wooden houses, built around 1913. Were we not in the "Scripps Lecture Hall"? I remember that you could reach the beautiful beach right from the conference hall. But then I certainly had no eye for all those beautiful, Monterey Pines, distorted by the wind. For that I was too nervous being a young postdoc on my first overseas conference in November 1974.
I still remember the emotions during the discussion between Barbara Wright (Boston) and John Ashworth (Essex) on the molecular mechanism that affected the development of the slime mold Dictyostelium. The amoebae grow and divide as individual cells, but aggregate to form a multicellular organism when there is not enough food. How is this change signaled? Wright was for the "holistic" approach (you have to look at the whole organism) and disliked the modern "reductionist" (i.e. molecular genetic) approach of Ashworth.
But it was the latter approach that was being discussed in most presentations. After all, this was the time of the advent of recombinant DNA research. Here, among others by Paul Berg (Stanford), the technique was applied in which the DNA of a given virus was digested with an enzyme into fragments; in a second step, the DNA of a different virus was cut, and then a DNA fragment of the first virus was placed (ligated) into the DNA of the second virus. In a last step, the new, recombined DNA could be introduced into the bacterium Escherichia coli, thus creating a genetically modified bacterium.
But at the time, Paul Berg has not performed this last step. In an Asilomar Conference held a few months earlier (July 1974), he argued, along with 10 other scientists (including the co-discoverer of the double helix, James Watson), for a postponement of all activities in the field of recombinant DNA technology (a voluntary moratorium).
In February 1975 a conference was again held in Asilomar, with lawyers, doctors and journalists in the audience. There was fear that the genetically modified gut-bacteria may endanger researchers and public. In this unique and public conference strict rules were discussed to which researchers had to keep. These restrictions allowed investigations to continue, while reducing the fear of the public.
Now, 40 years later, the recombinant DNA technology, along with the rules and restrictions of containment, has become routine and dominates biological research. There are no known cases in which the public has ever been endangered.
Together with the recombinant DNA technology, however, fear and resistance have developed by the public. Most people cannot or do not want to live with uncertainties. There is now an irreconcilable opposition based on ethical ​​and religious values. How can a layman be explained that GM food does not cause cancer? This requires a long way of teaching. For those who do not want to walk that difficult path, there is the new "BIO-religion" that says that only "organic" foods are ​​healthy and "fair". The belief in it, comparable to that in our fragile, Blue Planet, saves a lot of time to read and think, but makes all the food a bit more expensive.
April 27, 2014. At 6 o'clock in the morning there were few people on the beach at Asilomar.; only gulls, brown pelicans and little sandpipers. But half an hour later, on the way back, there was a large group of people walking from the convention center to the beach. A last person walked with a book and some pictures of plants and animals in her hand. I asked her what she was studying. She took her ear plugs out and asked me what I had said. "Are you going to study?". She looked at me with a heavenly smile and said: "To study and pray, sir." That is also possible.


Wall painting in Monterey: "Once I saw two Victorian ladies rafting on Lake Majella that used to be down by Asilomar before the sand plant ate all of the xxxx dunes".

Tuesday, October 1, 2013

Reis naar een paradijs


In september 2013 werden wij door twee gebeurtenissen herinnerd aan een berg op Java, de "Goenoeng Gedeh" bij Soekaboemie (150 km ten zuiden van Jakarta).

            


Bob Woldringh Sr., onze pater familias, voor het schilderij van de Goenoeng Gedeh.

Eerst was er het overlijden van onze pater familias, Bob Woldringh Sr., wiens 90ste verjaardag we over enige maanden zouden gaan vieren. Hij gaf het grote schilderij van de Gedeh terug dat jarenlang in mijn ouderlijk huis had gehangen. Het "Het Gouden Land" werd geschilderd door C. Dake in 1920 en werd in datzelfde jaar aangeboden aan grootvader Conradus Woldringh door het personeel van de Nederlands Indische Handelsbank.
De tweede gebeurtenis was een bezoek aan Henriette van Raalte-Geel, schrijfster van het boek "Mogen we altijd in dít kamp blijven?" (2005. Mozaïek, Zoetermeer).  Een interview met haar werd kort geleden uitgezonden op de Nederlandse TV door de VPRO in het programma "Andere Tijden".
In haar boek beschrijft zij hoe zij, in augustus 1942, met haar moeder en twee zusjes in een kar vanuit een bergdorp naar Buitenzorg rijdt om er geinterneerd te worden: "Na een volgende bocht kijken we uit over de rijstvelden. De schittering van de natte sawah's kronkelt als een zachtblauw lint in horizontale terrassen dwars door de droge, groene ladangs (rijstvelden). Aan de einder wuiven palmbomen.
Terwijl we voortsukkelen, klimt de zon steeds hoger. De wind is gaan liggen. De top van de berg Goenoeng Gedeh in de verte krijgt een blauwe schijn, naarmate de zon hoger komt."
De schrijfster is even oud als ik, heeft in vergelijkbare kampen in Bandoeng en Batavia gezeten, heeft vergelijkbare dingen beleefd, maar heeft zóveel meer herinneringen! In haar boek schrijft ze erover vanuit het gezichtspunt van een kind, d.w.z. van iemand die denkt (pagina 66) "....dat het leven in een Japans kamp hét leven is." Zij vervolgt: "Dat dit leven in vervallen, verwaarloosde barakken mensonterend is, beseffen we niet. Dat luizen ongedierte zijn en dat we in onhygiënische omstandigheden leven, beseffen we evenmin. Dat moeder en zoveel andere vrouwen zich vernederd voelen, dringt niet tot ons door."
Dit boek is géén aanklacht tegen wat "de Jap" ons heeft aangedaan. Het is een eerbetoon aan onze moeders. Het is tot nog toe het enige kampboek dat ik in zijn geheel heb kunnen uitlezen.

In het laatste gedeelte beschrijft Henriette van Raalte de repatriëring op het stoomschip "Nieuw Amsterdam". Dezelfde herinneringen komen bij mij boven.  En ook het lichtgevende water in de badkamer toen mijn moeder het licht uitdeed en met haar hand door het water roerde? (waarschijnlijk afkomstig van de Zeevonk of Noctiluca scintillans). Ook herinner ik mij vliegende vissen en de woestijn die ik vanuit de ziekenboeg door een patrijspoort kon bekijken (waarschijnlijk toen we aanmeerden in de baai vanSuez).


De Nieuw Amsterdam, varend langs de woestijn. Tekening uit mijn schoolschrift van 1947. Lagere school te Sutz. De zwarte stippen zijn vogels of vliegende vissen.

Herinneren, hoe werkt dat? Ik herinner me geen rijstvelden of palmbomen, wél dat we als jongetjes van 5 jaar elkaar voorttrokken in grote palmbladen en achterna geschreeuwd werden door boze vrouwen die niet in al dat stof wilden zitten.

Misschien zijn mijn herinneringen uitgewist door de herinneringen aan Sutz, een paradijs in Zwitserland. We gingen daar naar toe nadat ik twee maanden (januari, februari 1946) in het WG te Amsterdam gelegen had.  Ik heb daar mijn eerste twee schooljaren doorgebracht.
Sutz werd mijn "Kinderland", ondanks de in mijn bord uitgekotste brandnetelsoep die ik weer moest oplepelen; ondanks de veel sterkere vriendjes die me steeds voorhielden dat Holland de oorlog was begonnen; ondanks de klappen van mijn Zwitserse Oom, die mijn weer naar Nederlands-Indië vertrokken vader verving. Maar als ik zong: "Welsche Kukummere, Dütsche Salat, hätsch mi g'frässe, wärsch e Soldat", dan rende hij me speels achterna, gooide me in de lucht en ving me vaderlijk op.

Het boerendorpje moet ook grote indruk gemaakt hebben op Henri Debluë, die er over schreef in zijn boek "Les Cerises Noires", De Zwarte Kersen. Maar voor zijn hoofdpersoon Roland Bocion, geboren in 1926, was Sutz geenszins een paradijs:  "Op een dag in februari 1976, gaat Roland in Biel naar de begrafenis van Lydia, die zich in het meer verdronken heeft. Hij is er de enige bezoeker. Al eerder had hij zich voorgenomen om daarna met het kleine treintje naar Sutz te gaan. Hij zou er, na 30 jaar, de kleine boerderij terugzien, waar Lydia gewoond had. Hij zou er de zware geur van de stal weer inademen. In de boomgaarden zouden de takken naakt zijn, sommige getordeerd in stille verwensing. Naast het kerkje verdeelde een oude linde de weg in tweeën. Als zij bloeide vermengde de zachte geur zich met de koele lucht in haar schaduw. Aan de oever van het meer bevond zich een klein haventje met een enkele boot, die toebehoorde aan een zekere mijnheer Marchand, een rijke zakenman in Biel.


Links het pad naar het kleine haventje van Marchand, mijn grootvader; rechts de grote poort van een op die plaats gebouwde bungalow en daaronder de nieuwe vissershaven.

Maar na het verlaten van het crematorium had hij nog maar een uur om naar Sutz te gaan. Een droevige bedevaart. Hij betwijfelde of de hoog-conjunctuur de boerderij van zijn kinderjaren ongemoeid zou hebben gelaten. Hij zou er alleen maar langslopen. Hij stelde zich voor dat tenminste de rietvelden en de kersenbomen onveranderd waren gebleven.
Er was geen stal meer, geen kelder; garages in plaats van de naar amoniak stinkende hokken. Nu goed, maar waarom ook het huis zelf onteerd? Grote, glazen vensters in plaats van de kleine raampjes met vitrages. Het dak doorboort met dakramen. Een galerij geheel afgescheiden met glas. De moestuin heeft plaatsgemaakt voor een belachelijk gazon, waarin een exotische denneboom geplant is.


Boven: de steriele Camping met op de achtergrond de berg, doorsneden door een recht uitgehakte autoweg. Beneden links: de boerderij van Méroz, mogelijk die waar Lydia gewoond had? Geen stallen meer, de moestuin vervangen door een grasveld. Rechts: Ingang van het Chalet onteerd door een glazen galerij.
  
De genadeslag kreeg Roland aan de oever van het meer: gevoel van beroofd te zijn. Men heeft hem een land ontnomen, een vaderland waarop hij recht had, dat hij lief had. Niettemin, zittend achter een biertje in Restaurant Anker voelt hij plotseling een soort bittere tevredenheid. Want waartoe dient een echt land? Hij is een statenloze, wachtend op het treintje dat hem terug naar Biel zal brengen. Geen haventje meer van Marchand. Geen rietvelden, geen moeras, geen bosjes van kreupelhout. De oever van het meer is verwoest door paviljoenen van technocraten, bungalows verkrampt in hun kleine, versierde parkjes, verachtelijk omheind.
Men heeft een stuk van de oever publiek gemaakt met een precies afgemeten camping. Men heeft een vierkant stuk riet en bos bewaard, schoongemaakt en voorzien van geasfalteerde wegen. Sterilisatie van een droom. Aan de blauwe overkant van het meer wordt de berg van begin tot eind verminkt door een recht uitgehakte autoweg, als een chirurgische snee in het gezicht.


De Hohle met bloeiende, hoge kersenbomen. Nu staan er alleen nog maar lage, makkelijk te plukken bomen.

Maar het is in de kersenboomgaarden dat hij zijn ergste trauma ervaart over wat verdwenen is. Zittend achter zijn Feldschlosschen bier voelt hij woede, verdriet, rouw. Talloze oudgeworden kersenbomen heeft men gekapt. Men heeft ze vervangen door ordinaire, lage boompjes die makkelijk te plukken zijn. De boomgaarden hebben hun serene schoonheid verloren, hun hoogte, hun diepte, de dimensies van hun bewoonde stilte."
("Les Cerises Noires", door Henri Debluë. 1988, Editions 24 heures, Lausanne. Hoofdstuk XIII. "Lydia, de bedevaart", gedeeltelijk en vrij vertaald.)

Zo'n weerzien na 30 jaar heb ik gelukkig nooit hoeven meemaken; ik kwam er immers elk jaar, soms meerdere keren. Wel was het een slag toen Lidie en ik in 1968 bij het Chalet aankwamen dat gerestaureerd zou worden. Ernaast vonden we de overblijfselen van een groot vuur. Aan de rand van de asberg vonden we nog een paar exemplaren van de houten dak-decoraties met uitgezaagde franse lelie. Een jaar later was het Chalet onteerd, zoals Roland opmerkte, door een glazen galerij boven de ingang.... Maar de teleurstellingen werden altijd weer goedgemaakt door wat overbleef: het uitzicht over de Bielersee en de Solermatte, de Meesjes, Merels en Wielewalen die er nog steeds fluiten en het geluid van de golven die klotsen tegen "de muur van Marchand".


De ingang van het Chalet, zoals het ongeveer 100 jaar geleden was en zoals het in 1946 mijn paradijs werd. De daklijsten werden bij de restauratie in 1968 verbrand.
(Foto I. Ehrensperger)


Wednesday, July 3, 2013

Reis naar Amsterdams Suriname: feiten en emoties



Zoals we de Javaanse cultuur hebben leren kennen in Suriname (bijv. de djaran képang op onze eerste reis in 2005), zo kon je de Surinaamse cultuur leren kennen in Amsterdam. Op 1 juli j.l. werd er Keti koti (verbroken ketenen) gevierd. Ik deed dat in twee contrasterende stappen: eerst de feiten op de tentoonstelling "Slavernij verbeeld", daarna de emoties in het Oosterpark.


Een globe uit 1750 op de tentoonstelling "Slavernij verbeeld". Helaas kon ik niet zien of de Amazone getekend was volgens de kaart van La Condamine.

Terwijl ons Koningspaar bij het Slavenmonument in het Oosterpark géén krans mocht leggen (waarschijnlijk wél als er excuses voor de veroorzaakte ellende waren gemaakt), liep ik door de tentoonstelling "Slavernij verbeeld" bij de Bijzondere Collecties van de UvA (Oude Turfmarkt 129). Ik was 2 uur lang vrijwel de enige bezoeker. De tentoonstelling was samengesteld door o.a. Carl Haarnack (bekend van zijn prachtige blog "Buku-Bibliotheca Surinamica") en de historicus Dirk Tang.

Wat een prachtige boeken over slavernij waren daar tentoongesteld! Onder andere een hollandse uitgave van Candide ou l'optimisme uit 1759 van Voltaire. Diens naam werd echter weergegeven als "V.......". Volgens Dirk Tang waarschijnlijk omdat zijn volle naam de woede van vele Hollanders zou hebben opgeroepen.


Nederlandse uitgave van Voltaire's Candide: "De gevallen van Candide over de ongeveinsde Jongeling, afschetzende de hedendaagsche waereld, na deszelfs Natuur en Eigenschappen; opgesteld door den vermaarden schrijver de V......".

Eén van de redenen waarom Voltaire (François-Marie Arouet) niet geliefd was, was wellicht zijn rijkdom. Zijn vriend de wiskundige en landmeter Charles Marie de la Condamine had een truc bedacht om de loterij te winnen. Voltaire regelde het innen van het geld (tussen 1727 en 1732) met een notaris. Samen werden ze zéér rijk: genoeg voor Voltaire om gedurende zijn hele verdere leven de publikatie van al zijn geschriften zelf te betalen en voor La Condamine om een reis naar Quito (1735) te maken en zijn terugreis over de Amazone via Paramaribo en Amsterdam (1744) te bekostigen.

De tentoonstelling werd toegelicht met informatieve video-interviews die Jörgen Raymann met zijn dochter Melody hadden gemaakt. Ook was er een opmerkelijk filmpje getiteld "Wij verlangen onze vrijheid" (productie Theater Nomade), dat onderdeel was van de afscheidsrede van prof. Cees Maris, hoogleraar Rechtsfilosofie aan de UvA. De fictieve rechtzaak liet zien hoe slecht religie en filosofie, ook in het verleden, antwoord wisten te geven op het verschijnsel slavernij.

's Middags volgde ik de rondleiding gegeven door de goed vertellende historicus Dirk Tang. Hij herinnerde eraan dat er in Nederlands Oost-Indië óók slaven waren geweest; velen! Ook vertelde hij dat er bij de suikerpersen, waar de slaven de rietsuikerstengels in moesten steken, een machete hing. Als men gegrepen werd door de pers kon de hand eraf gehakt worden om erger te voorkomen.... Wellicht een verklaring voor de slaaf met geamputeerde ledematen, die Candide in Suriname ontmoette.
Waarom liet Voltair zijn Candide juist in Suriname kennis maken met de wandaden van de slavernij? In zijn essay "Voltaire, Stedman and Surinam slavery" (Slavery and Abolition, vol. 14: 1-34, 1993) stelt Gert Oostindië dat het Voltaire niet zozeer ging om de slavernij aan de kaak te stellen, maar om af te rekenen met frauduleuze, Hollandse uitgevers. Maar waarom Suriname? Zou La Condamine zijn oude vriend Voltaire verteld hebben van de wandaden van de planters in Suriname? Dat soort verhalen kon Voltaire goed gebruiken om de draak te steken met het optimisme van Leibniz (1710) in die tijd, namelijk dat alles in onze wereld het best mogelijke is: "tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes" (met dank aan H.F. Bienfait voor de referentie).

Om 3 uur 's middags liepen er nog maar weinig witte mensen in het Oosterpark rond; ik zag slechts een enkele verdwaalde Boeroe. Volgens Jörgen Raymann, in een NOS-interview hebben de zwarte mensen in het Oosterpark vooral nog verdriet omdat er te weinig aandacht aan het slavernijverleden wordt gegeven. Het NiNsee (Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis) bijvoorbeeld verliest haar subsidie. Maar wordt hier in Nederland de pijn en verdriet niet in stand gehouden door voortgaande discriminatie? Wandelend langs de Surinaamse markttentjes vroeg ik me af wat deze mensen van het huidige Suriname en van Bouterse denken?



Suriname in Amsterdam. Wat zouden de zwarte mensen in het Oosterpark van Bouterse vinden?

Volgens NRC-nl (2 juli 2013) was Bouterse op de slavernijherdenking in Paramaribo nogal vergevingsgezind. Hij zei: "We hoeven niet steeds alleen maar achterom te kijken. Al waren het zware dagen, laten we die periode toch afsluiten. Wanneer de oude kolonisator vraagt om vergeving, laten wij hen dan ook vergeven." Na zijn oproep richtte Bouterse zich tot het publiek van enkele tienduizenden, met de vraag of zij ermee instemden dat Nederland wordt vergeven. De vraag werd met luid enthousiasme en gejoel onthaald: "Wanneer we met haat en wrok in ons hart door blijven gaan, is er geen plaats voor vooruitgang en liefde. We hebben elkaar nodig."
Doelde hij hier ook op vergeving voor zijn aandeel in de Decembermoorden?


Boekenstal in het Oosterpark

Bij een boekenstal ontmoette ik Rudy Tjoe Ny, die mij in contact had gebracht met Carl Haarnack. Nu bracht hij mij in contact met Ellen de Vries, schrijfster van het boek "Nola" (over de schilderes Nola Hatterman) en van "Suriname, na de Binnenlandse Oorlog"; nog niet gelezen..... Zij is nu bezig met een reportage over de Amnestiewet en zal meer begrijpen van wat de zwarte mensen hier over Bouterse en de Decembermoorden denken.

Sunday, January 6, 2013

Reis naar India, 1936 - "Ook zijn er nog theosofen." (Nescio, 1916)


In de zomer van 1936 bracht mijn grootvader zijn zoon Coen Woldringh naar Oostende. Vandaar zou Coen, toen 25 jaar oud en gesjeesd uit Utrecht, met de boot naar India varen. Mijn grootvader zou hem nooit meer terugzien.
India staat deze dagen niet in een goed daglicht na de groepsverkrachting van een studente in Dehli. Wat volgens Kishwar Desai (Indian Express, 3-1-2013) naar boven komt is een pathologische onvrede bij een bepaalde klasse van mannen; onvrede met de onafhankelijkheid die moderne vrouwen er ten toon spreiden.



  
Rukmini Devi gefotografeerd door Coen Woldringh in Adyar (India).

Een vrouw die ooit voor haar onafhankelijkheid moest vechten was de theosofe Rukmini Devi Arundale (1904-1986). Zij was de dochter van een bekende sanskriet-leraar en theosoof. Zij werd danseres, stichtte in 1936 een danspedagogische academie in Adyar en werd als lid van het Indiase parlement ooit voorgedragen voor het ambt van president.

Toen Coen bij de "Theosophical Society" in Adyar aankwam was daar behalve Rukmini Devi ook de theosofe Maria Montessori, die met haar zoon uit Italië was gevlucht voor Mussolini. Bij het uitbreken van WO-II werd de zoon als Italiaan geinterneerd, terwijl Montessori zelf op het terrein van de Theosofische Vereniging mocht blijven. Coen fotografeerde haar daar in een klas met 6 kinderen.


"I have a photo of Maria taking classes with six children in front of her. This is a photo Ct. Nachiappan gave me 10 years ago! The photo was taken by Conrad Woldringh, a Dutchman who came to Kalakshetra. He could sing Carnatic music, and was Nachiappan’s photographer-guru." (http://madrasmusings.com/Vol%2021%20No%202/maria-montessori-recalled.html)

 

Geheel links, Coen's cottage bij Besant Gardens in Adyar. Rechts, Coen met een onbekende.


We weten zo weinig over Coen (1911-1941), al zijn wel wat brieven bewaard gebleven. Daaruit spreekt zijn grote behoefte aan "spiritualiteit", zijn verlangen naar inzicht in de "mystiek van het hogere", zijn betrokkenheid met occultisme en astrologie. Hij kon pianospelen, zingen en tekenen. G.S. Arundale bedankt Coen in zijn boek "The Lotus Fire - a study in symbolic yoga" voor zijn illustraties. Hij voegt er aan toe: "The artistic production of much of Adyar's literary output is due to his genius."
Zou hij gelukkig zijn geweest, daar in dat Adyar? Hij stierf er op 30 jarige leeftijd toen hij vóór een voorstelling achter het toneel een electrische kabel vastpakte.

 

Bussum, 15 augustus 1960: bezoek van Rukmini Devi en Sankara aan mijn grootvader (rechts). De "indische jongen" links ben ik.


Ik heb vroeger wel geluisterd naar de verhalen van mijn grootvader over "de wijsheid die uit het Oosten komt", over zijn ervaring met "stille krachten" en over spirituele groei waar elk jongmensch naar hoort te streven. Ook ontging me niet hoe hij de naam van Rukmini Devi uitsprak: dan brak er op zijn meestal strak gehouden gelaat een sprankje emotie door. Maar wat ik ervan over heb gehouden is de scepsis over al die grote "inzichten".

Mijn beide zoons heb ik proberen te leren om eerder kleine vragen te stellen dan grote antwoorden te accepteren. Heb ik hen de kans ontnomen om in spiritualiteit troost te vinden zoals Coen gedaan heeft?
Dat we voorzichtig moeten zijn met scepsis, maar ook spiritualiteit en religie niet al te serieus moeten nemen kunnen we leren van Nescio. In "De Verliefdheid", geschreven in maart 1919, schrijft hij over Ko van der Wielen, "... een gevoelig man, hij was zelfs een verliefd man, maar boven alles was hij scepticus. (....) Een mensch kan toch maar niet wezen wattie wil."
En in "'t Getal van het Beest", geschreven rond 1916 in de tijd van Titaantjes, eindigt hij: "De geleerde en scherpzinnige criticus leeft nog en kent nu alle schilderijen van het Rijksmuseum uit z'n hoofd en nog vele andere schilderijen en zijn technische kennis is zeer groot.
Ook zijn er nog theosofen."

Tuesday, November 20, 2012

Reisangst en quantum-onzekerheid



In zijn knappe college gegeven op 16 november 2012, over de reis naar "het Allerkleinste" noemde Robbert Dijkgraaf meermalen de electronenmicroscoop, waarmee je naar het kleinste kan kijken. Hij bedoelde eigenlijk de rastertunnelmicroscoop (STM), waarmee je met een dunne naald het oppervlak van bijvoorbeeld een goudlaagje aftast: Je kan dan de afzonderlijke atomen zien!


Turen naar beelden in de Philips electronenmicroscoop EM200 in 1966.

In 1966 legde de heer A.C. van Dorsten ons de werking van het electronenmicroscoop uit. Hij besprak de stralengang vanaf het electronenkanon via electromagnetische lenzen, door het dunne object tot op het groene fluorescentiescherm. Daarop kon je door een dikke laag loodglas met een binoculair naar het beeld turen. Het waren geheimzinnige afbeeldingen van objecten die tien- tot wel honderdduizend maal vergroot waren. Groot genoeg om bacteriën en DNA-moleculen te kunnen zien; maar niet de atomen!
 Af en toe kon de Philips-man filosofisch worden. Hij vertelde dan van het angstgevoel dat hij kreeg als hij zich probeerde voor te stellen hoe je met de electronenmicroscoop kan doordringen in moleculen en atomen, naar het Allerkleinste, op weg naar het oneindig kleine, het "niets"....



De "schaal der dingen". In een helium-atoom is de atoomstraal 10,000 keer groter dan de straal van de kern. De grijze cirkel of electronenwolk geeft de waarschijnlijkheid aan waar de 2 electronen zich kunnen bevinden. "nm" staat voor nanometer, een miljoenste van een milimeter; "fm" staat voor femtometer, een miljoenste van een nanometer. Als de straal van de kern 1 cm zou zijn, dan is de straal van de grijze cirkel 100 meter!

Als ik toen de animatie van Robbert Dijkgraaf had kunnen zien, had ik de beklemming van de heer van Dorsten beter kunnen invoelen: Het filmpje toonde een atoom van wellicht helium, ter grootte van een collegezaal of een bol met een straal van 100 meter (zie figuur). Vervolgens reisde het filmpje vanaf de rand van het atoom naar binnen, naar de kern die op deze schaal een straal heeft van 1 cm. Die afgelegde afstand van ~100 m (in werkelijkheid 0.03 nm) door een lege atoom-ruimte, die moet van Dorsten zo'n angst hebben ingeboezemd. Ik kan het me nu beter indenken; wie heeft dit in Godsnaam allemaal zo bedacht?

Tijdens het beantwoorden van vragen na zijn college probeerde Dijkgraaf uit te leggen dat de ruimte tussen electronen en kern natuurlijk niet gevuld is met partikels, maar toch, op nog onbegrepen wijze, niet echt "leeg" te noemen is. Ook probeerde hij duidelijk te maken dat de quantumtheorie, één van de theorieën waarmee men deze zaken probeert te begrijpen, alléén geldt op de schaal van elementaire deeltjes. Als quantum-effecten ervoor kunnen zorgen dat deeltjes een kans hebben om óf hier óf daar te zijn en als deeltjes op grote afstand met elkaar verbonden kunnen zijn, dan geldt dat niet voor een grotere schaal zoals die voor mensen of werelden. Niettemin geloven velen van ons dat deze quantumeffecten een verklaring zijn voor mystieke gebeurtenissen zoals bijvoorbeeld dat "alles met alles op een betekenisvolle manier verbonden is." Een andere uitspraak van Dijkgraaf was dat het niet geheel begrijpen van de quantumtheorie tot onzekerheid leidt en dat een wetenschapper met die onzekerheid moet leren leven. Wil of kan hij dat niet dan valt er nog in van alles te geloven, waarin de schaal der dingen kan worden overschreden. Maar de angst voor een reis naar het oneindig grote of het oneindig kleine zal voor sommigen wel blijven bestaan.

Tuesday, October 9, 2012

Wetenschap in de regen



Die vierde oktober bleef het maar regenen. Ook de mussen houden niet van regen, of niet van natte kruimels. Rosalbina noemde onze mussen (Passer domesticus) “Copetones”. Maar volgens de Guia de Campo de Las Aves de Colombia, die ik van haar kreeg, zijn de mussen in Bogotá van een andere soort: Gorrión copetón.

Een paar dagen geleden lag er plotseling een dikke envelop van "Wageningen University" op de stoep. Dat doet de post normaal niet, want we hebben immers een postfach. Maar dit zag er zó wetenschappelijk uit dat ze het maar aan huis hebben afgeleverd. Pas vandaag durfde ik het proefschrift eruit te halen: "Interplay between the bacterial nucleoid protein H-NS and macromolecular crowding in compacting DNA."  Ook ik moest deze titel 2x overlezen.
De proeven beschreven in hoofdstuk 4 ("to be submitted") heb ik afgelopen zomer mogen overdoen. Het gaat erom hoe een lange, dunne draad, het DNA, in een kleine bacteriecel gepakt zit. Daarvoor moesten heel wat DNA-kluwens gefotografeerd en gemeten worden. De nauwkeurigere, maar afwijkende resultaten moeten nog door Theo O. verwerkt worden. Om de pakking van de kluwens te voorspellen moet je statistisch-mechanisch kunnen rekenen. Zal ik die berekeningen ooit aan iemand kunnen uitleggen? Voor troost en vermaak ben ik nog maar eens naar die filmpjes gaan kijken... :



Opnamen met een fluorescentie-microscoop van DNA-kluwens die uit bacteriën geëxplodeerd zijn. In zo'n filmpje lijkt het wel vuurwerk.

Vandaag regende het de hele dag. Als het vroeger zo regende  nam mijn moeder ons mee in het Bähnli naar de speelgoedwinkel in de grote stad Biel. Met Huib of Wouter mochten we dan een gipsen en beschilderd indiaantje uitzoeken. Een efficiente aanschaf want er werd vele jaren lang mee gespeeld. We gaven ze mooie namen, zoals “Springende Panter”, geinspireerd door de boeken over Tecumseh. Nú, zo'n 60 jaar later, reed ik met eenzelfde gevoel van spanning en verwachting in de regen naar Biel om te zien of ik het atelier van Leo-Paul Robert (1851-1923) kon vinden.


Het grote atelier van Léo-Paul Robert, dat hij liet bouwen om er drie monumentale schilderijen te maken voor het trappenhuis van het Musée d'art et d'histoire in Neuchatel. Daarna verliet hij het atelier, dat nu toebehoort aan een Stichting.

De receptioniste van het Museum Neuhaus, waar ik eerder de tentoonstelling van de bekende vogel-schilder bezocht had, deed alsof ze me niet begreep toen ik haar in Bern-Dütsch vroeg waar het atelier lag. Pas toen het bij mij daagde dat ze niet uit Oost-Europa maar uit Sonvillier kwam en pas nadat ik haar in het Frans had verteld dat mijn grootvader Bürger van Sonvillier was, ontdooide ze en wees ze me vriendelijk de weg op een kaartje aan.

Reden voor mijn tocht naar dit atelier was niet Leo-Paul Robert, maar de Nederlandse schilder-schrijver Fredie Beckmans. Hij had een stukje geschreven in Hollands Maandblad, november 2011. Zijn titel "Kunstenaar in de mist", waarin hij schrijft over Biel, Rousseau en padde(n)stoelen, inspireerde mij voor de titels in dit blog en maakte me nieuwsgierig naar de schrijver.
Ondanks de uitleg van de receptioniste uit Sonvillier kostte het me een uur heen en weer rijden langs de Jura-helling boven Biel, voordat ik de stratenmaker Werner ontmoette, die het me beter kon uitleggen. "Doe Fredie de groeten; we drinken wel eens een glaasje samen." En met die introductie liet Fredie Beckmans me binnen in zijn indrukwekkend atelier. Hij liet me prachtige foto's van paddenstoelen zien, gemaakt op Ile de St. Pierre, de plaats waar Jean-Jaques Rousseau ooit zijn "Cinquième promenade" beschreef (zie blog: http://www.conradlacondamine.com/2009/10/overdenkingen-bij-ons-bezoek-aan-lile.html).
Toen hij hoorde dat ik bioloog was liet hij me foto's van myxomyceten zien en legde hij me uit dat deze organismen (het zijn géén paddenstoelen) uit versmolten cellen bestaan. Hoewel hij zich duidelijk had verdiept in wetenschappelijke aspecten van zijn paddestoelen, liet hij ook blijken dat hij de wetenschap niet al te serieus neemt. Maar hetzelfde leek voor zijn kunst of levensfilosofie te gelden: Hij vertelde me met schijnbare trots dat hij voorzitter was van de "Worstclub", verwijzend naar een grote tatoeage op zijn bovenarm. Pas later begreep ik dat hij veganist was....


Fredie Beckmans in zijn atelier. Op de achtergrond een kaart van Ile de St. Pierre met foto's en vindplaatsen van zijn paddenstoelen.

Kunst en vooral ook religie, die de grote vragen des levens beantwoorden, moet je niet altijd al te serieus nemen, beweerde ooit Gerrit Komrij, Fredie's stadgenoot. Het is immers van belang met de beleving van kunst of religie af en toe de draak te kunnen steken, zoals tijdens Sinterklaas of Carnaval; anders leidt het maar tot moordpartijen. Dit geldt niet voor wetenschap, welke immers niets met beleving te maken heeft en alleen maar héle kleine, meest technische vragen kan beantwoorden. Hoewel, er valt best wat te beleven als je ziet dat de DNA-kluwens goed uit de bacteriën exploderen. Maar van die beleving blijft weinig over als het eenmaal publiek gemaakt wordt.


Met de beleving van religie moet af en toe de draak gestoken kunnen worden.
(Afbeelding van de Iraanse kunstenaar Nooshin Zarnani)



Terug naar paddenstoelen. Dat dat moeilijke organismen zijn ervaarden Rosalbina (zie vorige blog) en ik toen we met Johannes vdV meegingen op zoek naar Steinpilze (Boletus edulis) in de Sutzer Wald. Ondanks de regen in de afgelopen tijd waren er maar weinig te vinden. Johannes legde uit dat de "Schub" niet goed was: paddenstoelen zoals eekhoorntjesbrood groeien in “boosts” of “stuwingen”, waarbij ze allemaal tegelijk rondom een geinfecteerde spar opkomen. De kunst is om zo’n “Schub” te voorspellen en dan te gaan zoeken. Maar wél met kennis van zaken: Terwijl veel boleten (Basidiomyceten) eetbaar zijn schreef mijn vader bij veel soorten “niet goed” (Boletus calopus) of “giftig” (Boletus satanas”) met rode inkt in zijn Pilz-boek.


Met Johannes vdV op zoek naar eekhoorntjesbrood in het Bos van Sutz.
Rechts: aan de rand van de Wolfsgrabe.

Hoeveel verschillende soorten paddenstoelen én myxomyceten gingen er niet door mijn handen toen ik de al half verrotte rondhouten stammetjes van de op 21 maart gevelde eik opstapelde? Maar er was geen tijd ál die verschillende kleuren en vormen te bewonderen: ze moesten gekloven worden en onder het zojuist gemaakte dak gestapeld worden. Na twee jaar drogen zijn ze dan te gebruiken; misschien in de broodoven, die ik naar voorbeeld van Charel Scheele wil bouwen met klei uit de Wolfsgrabe?


Boekjes van de bakkerszoon Scheele met een onverwacht verhaal uit de tweede wereldoorlog: hoe hij in Zeeland zijn Tante Sjoertie met haar gehandicapte zoon door de hongerwinter hielp, teleurgesteld raakte in het verzet van priesters en dominees, toetrad tot de Heiligen van de Laatste Dagen, onterfd werd en emigreerde naar Amerika.

Tuesday, September 4, 2012

Bezoek uit Bogotá



Na een lange reis ("un muy largo viaje") vanuit Bogotá kwam Rosalbina op 22 augustus aan op Schiphol. Al gauw bleek dat ik haar spaans redelijk kon verstaan omdat ze niet zo idioot snel sprak als een spaanse TV-presentator. Ook bleek dat ze niet verlegen was, dat ze veel wist te vertellen en te vragen en dat ze mijn praat-pogingen geduldig kon aanhoren én verbeteren.

Ze had maar een kleine koffer bij zich vól cadeautjes, voor ons hier en voor de mensen straks in Zwitserland. Wat had ze voor zichzelf bij zich? Wat slepen wij toch allemaal mee op reis? 
Eén van de cadeaus was een blok panela. Van zulke rietsuiker of "gula java" (niet te verwarren met "guajaba", een in Colombia veel voorkomende appel) at ik tijdens mijn eerste verblijf in Bogotá in 1975 grote hoeveelheden. Ik had blijkbaar op die hoogte (2600 m) suiker nodig, maar dat kon later door diverse artsen niet bevestigd worden.... Ik heb toen een folder gekocht, uitgegeven door SENA (Servicio National de Aprendizaje), waarin werd uitgelegd hoe je panela kon maken. Rosalbina herkende de folder direct. Hoe had ik ooit kunnen weten dat zij later op een van die instituten zou gaan studeren?



De folder van SENA, gekocht in Bogotá in 1975 en een foto van een "panelera".

Het wonder van de "Guascas"



Kaal Knoopkruid; rechts de gladde (Galinsoga parviflora) en links de harige.


Het (on)kruid Galinsoga parviflora werd in 1796 vanuit Peru naar de Kew Gardens gebracht en zou van daaruit verspreid zijn. De naam "Galinsoga" was al bekend aan Spaanse botanici die tussen 1777 en 1788 door Chili en Peru reisden. Hoe dan ook het kruid is hier nu overal te vinden. In Colombia heet het "Guasca" en wordt het gebruikt als smaakmaker in de Ajiaco, een soep van aardappels, groente, mais en kip.

De blaadjes van het hier gevonden Knoopkruid smaken of ruiken echter naar niets! Omdat we de soep willen maken voor zo'n dertig gasten hebben we het eerst maar uitgeprobeerd. En, oh wonder, na toevoegen van een bosje van de geurloze blaadjes bleek na korte tijd koken de hele soep de karakteristieke smaak van de ajiaco te hebben gekregen!


Zelfs op de Tweede Boomdwarsstraat in de Jordaan vond Rosalbina "Guascas".


Boven: Giulia voert de guascas aan; na uitkoken van de geurloze blaadjes komt er smaak. Onder: Het toevoegen van de blaadjes: al na een paar minuten koken van de op het laatst toegevoegde guascas kreeg de soep de karakteristieke Ajiaco-smaak.



Interesse
Omdat Rosalbina geinteresseerd was in bomen, bloemen en zaden en liever naar een hacienda of tuin ging dan naar een museum, bezochtten we plaatsen zoals de Bussummergrindweg, waar alle nootjes allang verteerd waren, het Pinetum Blijdestein, waar ook palmen waren, een grote kastanje bij Hamdorff, verziekt door een paddenstoel, en de bloeiende heide bij Huizen.



De Busummergrindweg, het Pinetum Blijdenstein, de kastanje bij Hotel Hamdorff, verziekt door een paddenstoel en de heide bij Huizen.


Een tweede bezoeker
Op 24 september kwamen Boud en Giulia aan op Schiphol. Rosalbina zag Boud voor de tweede keer, maar Giulia voor het eerst.
Na een reünie met familie en vrienden, samen goed voor zo'n 10 liter ajiaco-soep, reisden we samen naar Zwitserland. Ik probeerde me zo'n tocht in Colombia voor te stellen: hier leek het alsof we tussen Naarden en Luzern de bebouwde kom niet uit waren gekomen.....


Eén zoon, één kleindochter en twee moeders.


Charala
Terwijl we 's ochtends door het dorp wandelden om brood, "anke" en Gruyère-kaas te kopen, viel Rosalbina het mooie uitzicht over de Solermatte op; daar had ze als boerendochter een goed oog voor. Lopend langs "het Chalet" vertelde ik haar dat ik daar 2 jaar gewoond had voordat ik op mijn achtste naar de grote stad Hilversum verhuisde om er naar school te gaan. Rosalbina vertelde toen hoe zij op een Finca in Charala opgegroeid was en op haar achtste naar Bogotá moest verhuizen om er onder toezicht van een oud-tante naar school te gaan. Elk jaar ging ze voor de vakantie terug naar de boerderij "El Cucharo" bij Charala, waar haar ouders en jongere broers en zusters woonden. Hoewel hemelsbreed niet meer dan 200 km van Bogotá verwijderd, duurde de reis per bus zo'n 9 uur. Maar aan Charala had zij haar hart verpand.....


De Finca "El Cuchara", waar Rosalbino werd geboren, ~8 km ten zuiden van Charala en ~100 km ten noorden van Bogotá.