Saturday, February 25, 2012

Een bijzondere bezoeker op Camp David


Evenals tijdens mijn 3 voorgaande verblijven op Camp David, had ik ook nu weer discussies met mijn gastheer Dennis Chin-a-Foeng over Bouterse, de Decembermoorden en hoe Suriname ermee om zou moeten gaan. Aan Nederland, met ons Srebrenica (1995) en Rawagede (1947), kan men geen voorbeeld nemen.

Volgens Dennis: “Suriname heeft nu rust nodig. De meeste nabestaanden die nu in het rijke Nederland zitten moeten de Decembergebeurtenissen in Suriname niet alleen maar opjutten. Hun familieleden wisten eind 1982 dat ze het militaire bewind aan het destabiliseren waren met de bedoeling het omver te werpen. Ze hebben het risico genomen, het is niet gelukt en ze hebben de prijs betaald. Natuurlijk pijnlijk voor de nabestaanden. En als je meer wil weten over wat er in die tijd gebeurde moet je dat aan mijn vriend Klaus vragen, als hij langs komt.” 

In Nederland heb ik weinig gehoord over die “destabiliserende acties”. Wat is er waar van de organisatie van een tegencoup? 

Een andere vriend van Dennis is Theo Sjakshie, die me wees op de kamervragen gesteld door Harry van Bommel (SP; 20 november 2010):

“In 1986 plande Nederland een inval in Suriname om Bouterse te verwijderen. Dat blijkt uit een scherpe reconstructie van Frank van Kolfschooten vandaag in de Volkskrant. Hij sprak met oud-premier Lubbers en ex-ministers Van den Broek en Van Eekelen. De geruchten over een Nederlandse inval doen al sinds de jaren ‘80 de ronde maar zijn altijd tegengesproken. Toen ik in 2007 jaar naar aanleiding van een passage hierover in de memoires van Ronald Reagan vragen stelde aan minister Verhagen van Buitenlandse Zaken sprak hij alleen over een evacuatieplan. Verhagen heeft dus maar het halve verhaal verteld. Die inval is uiteindelijk niet doorgegaan maar de waarheid moet nu maar eens boven tafel komen. Daarom heb ik vandaag onderstaande vragen gesteld. Beluister hier het interview dat ik had over deze kwestie met de Wereldomroep.”

We willen hier dat in Suriname “de hele waarheid” boven tafel komt, maar moet dat niet ook in Nederland gebeuren?



Dole Padma, met zijn aanstekelijke lach.

Op de laatste dag van ons verblijf (zaterdag 18 februari 2012) stapte er op Camp David een lange, magere man uit zijn auto. Hij zag bleek en was uit Holland gekomen om hier aan te sterken. Hij sprak Sranan Tongo, maar ook vloeiend Nederlands, zij het met een duits accent. 

Voor het middageten had Dole het uit de slaventijd stammend Creoolse gerecht “Heri Heri” gekookt van zoete cassave, zoete patates, broodboom, bakbanaan, gekookte eieren en zoute vis.



Dole schilt de verse, zoete cassave voor het bereiden van een Heri Heri-maaltijd op Camp David.


De bezoeker

Na het middagmaal heb ik uitgebreid met de bezoeker gesproken: Hij werd in 1952 in Eisenach (Oost-Duitsland) geboren. In zijn jeugd was hij opstandig; hij weigerde bijvoorbeeld lid te worden van de Communistische jeugdbeweging. Wel nam hij later deel aan het “Gesellschaft für Sport und Technik”, waar men hem leerde met wapens om te gaan.


Op zijn 16de kwam hij op een paardenstoeterij in Neustadt an der Dosse, ten noord-westen van Berlijn. Hij hoorde daar van een West-duitse bezoekster dat er mensen gevlucht waren door de Elbe over te zwemmen. De volgende dag al nam hij een trein naar het noorden, liep van een station naar de Elbe, wachtte tot het donker was, verborg zijn kleren en zwom vervolgens ongeveer 5 km stroomafwaarts naar de overkant van de Elbe. Moegeworden klom hij aan land en liep naar een boom om uit te rusten. Plotseling klonk er een knal en gingen overal lichten aan. Hij liet zich van schrik in het hoge gras vallen en zag toen boven zich de “Stolperdraht” waar hij tegenaan was gelopen. Er kwamen soldaten langs van de grensbewaking; hij hoorde ze praten; ze vonden hem niet en hij viel in slaap. Hij werd wakker toen het weer licht werd, liep een heuveltje op en kwam bij een schuttersput met veldtelefoon; er zat niemand in. Hij liep verder over een gladgeharkte zandvlakte naar een prikkeldraadversperring, waar hij vrij makkelijk doorheen kwam. Vervolgens kwam hij bij een wachthuisje dat hij probeerde te openen om er uit te rusten. Op dat moment werd hij aangesproken door een west-duitse douanier op een fiets, die hem meenam naar een wachtpost. Daar kreeg hij boterhammen en vertelden ze hem dat hij geluk had gehad: juist bij wisseling van de wacht was hij door een mijnenveld gelopen!



Het gerecht “Heri Heri” op Camp David. Links Chris en Lous, op de achtergrond de bezoeker en rechts Dennis.

De West-duitse grenswachters gaven hem een treinkaartje en zetten hem op een trein naar een opvangcentrum. Daar kreeg hij een paspoort. Uiteindelijk kwam hij terecht bij een oom in Keulen. Deze oom was erg streng en K. is er weggelopen. Hij kwam in een kindertehuis terecht.


Toen hij 18 jaar was kon hij met een Hollandse vriendin naar Amsterdam gaan. Hij woonde in de Paulus Potterstraat, schilderde en werd toegelaten tot de Rietveld Academie. Hij kreeg een beurs uit Duitsland en woonde een tijdje als anti-kraker in het Goethe Instituut. Hij leerde veel Surinamers kennen. In februari 1976 ging hij op vakantie naar Suriname om voorlopig niet meer terug te komen.


In Paramaribo werd hij bestolen en na enige tijd als illegaal opgesloten. Na 2 weken cel op het hoofdbureau van politie aan de Waterkant (bij de coup in brand geschoten), kwam hij dankzij de vader van een vriendje weer vrij. Hij vond een baan bij Josef Slagveer, een Coroniaan die een persbureautje had. Hij kreeg een camera, maakte foto’s en hielp de journalist met een krantje.


Na de coup in 1980 stuurde Slagveer (die pro-Bouterse was) hem naar de NMR (Nationaal Militaire Raad) om te helpen met een propagandablaadje “25 Februari”, de datum van de coup. Dat bracht hem in direct contact met de militaire coupplegers. Net als in Amsterdam kon hij makkelijk met de mensen omgaan; hij was niet bang. Men suggereerde hem in militaire dienst te gaan en hij werd lijfwacht van John Hardjoprajitno, een van de sergeanten die als de “Groep van 16” de coup pleegden. Met hem had hij een goede tijd: ze gingen vaak het binnenland in naar het district Sipalawini.


Tijdens de moorden van 8 december 1982 op Fort Zeelandia waren ze in de Memre Boekoe kazerne op de Gemenelandseweg. K. herinnert zich dat op de ochtend van de 9de december Bouterse naar het appel kwam en vertelde dat 15 mensen op de vlucht waren doodgeschoten. Hij hoorde pas later dat zijn vroegere baas, Josef Slagveer, een van hen was. Hij heeft toen zijn ontslag genomen en is 10 jaar later naar Nederland teruggekeerd.


De sociologe Maureen Silos van het Caribbean Institute for Human Rights probeert een verklaring te geven voor het succes van Bouterse: 


"Ten eerste is hij een charismatisch leider, dat kan je niet ontkennen", stelt ze. Maar ook angst speelt volgens Silos voor veel Surinamers een grote rol. "Desi Boutserse belichaamt angstloosheid. Ik weet niet of hij van binnen werkelijk geen angst voelt, maar de manier waarop hij zich opstelt en gedraagt, is een belichaming van angstloosheid. In een samenleving die aan elkaar hangt van bewuste en onbewuste angsten, is Bouterse in feite een oase. Hij belichaamt iets wat we met z'n allen toch willen ervaren."


"Mensen willen dan graag vergeten dat hij ook een zeer ernstig mensenrechtenschender is en rücksichtlos zijn tegenstanders om zeep kan helpen. Hij heeft getoond over die grens te kunnen gaan."


Dat grote delen van de Surinaamse bevolking deze misdaden kennelijk even door de vingers zien, ligt voor een groot deel besloten in de Surinaamse volksaard, zegt de sociologe. "Wij in Suriname denken niet na over ethiek of moraal. Wij doen niet aan zelfreflectie en we hebben geen principes waarmee we ons gedrag zouden kunnen sturen."

"De Surinaamse samenleving is één groot gestress. Ook als je een baan hebt als onderwijzer of verpleegster, is er altijd stress. Het is altijd weer de vraag: hoe ga ik overleven?"

Veel Surinaamse kiezers zien de omstreden Bouterse als ultiem redmiddel om deze dagelijkse beslommeringen te ontvluchten. "Desi Bouterse is een belichaming van het verlangen om uit deze stress te komen. Ik denk niet dat hij in staat is om de stress weg te halen, maar hij is wel in staat om mensen te laten geloven dat hij dat kan."

Juist dat aangrijpen van een machtige figuur is kenmerkend voor de Surinaamse denken, vindt Silos. "In Suriname hebben we weinig zelfvertrouwen. Er is zo weinig stimulans om zelfvertrouwen te ontwikkelen, dat je gaat wachten tot iemand anders dat voor je doet. Wanneer dat niet lukt, ben je weer teleurgesteld en ongelukkig. Het is altijd met dat vingertje naar buiten wijzen, er is altijd iemand anders die schuldig is aan jouw problemen. Het is nooit de verantwoordelijkheid nemen voor je eigen problemen."

De “angstloosheid” van Bouterse die ze noemt, lijkt me ook een eigenschap die K. heeft geholpen om in Suriname te overleven. Hij was niet bang uitgevallen, noch toen hij als 16 jarige de Elbe overzwom, noch toen hij in Paramaribo lijfwacht werd bij een van de coupplegers. “Angstloosheid” is een nieuw woord voor mij. Maar het doet me denken aan Hans Keilson die beschrijft hoe hij niet bang was voor zijn tegenstander en dat hij zelfs “der Tod des Widersachers”, toeschrijft aan de angst die zijn verdelger (Hitler) zélf heeft. Hans Keilson is in elk geval de oorlog doorgekomen en 101 jaar oud geworden.



Dennis voor het monument van de revolutie, op de plaats van het oude politiebureau aan de Waterkant. Het werd gemaakt door zijn neef Jules Chin-a-Foeng.






Tuesday, February 21, 2012

Tocht naar Galibi


Ons bezoek aan Maripaston op 13 februari ging helaas niet door omdat de contactpersoon Stanley in het binnenland zat en onbereikbaar was. Via hem moest onze gastheer eerst een pas regelen om toegang tot het gouddelvers-gebied te krijgen.
In plaats daarvan zijn we naar de indrukwekkende Vlindertuin van de familie Eriks gegaan; misschien krijg ik nu antwoord op de vraag welke (nacht)vlinder er uit de in 2010 op Camp David gefotografeerde rups komt? Ewout Eriks beloofde me ernaar te kijken….




Op 15 maart 2010 gevonden rups in Camp David.


Myrysji-tour
14 februari 2012. Op weg naar Galibi rijden we door het Javaanse Tamanredjo. Opvallend zijn de vele bloeiende struiken, vaak in potten op het aangeveegde erf.
Over de nog steeds slechte weg rijden we verder naar Stolkertsijver; hier begon de binnenlandse oorlog in juli 1986 toen Brunswijk er met zijn Jungle Commando de politiepost overviel. Onze bosneger-chauffeur komt uit Langetabbetje (Langatabiki; Long Island). Hij herinnert zich nog de wilde boottocht tijdens hun vlucht; ze moesten weg omdat ze geen wapens hadden.
De weg naar Moengo is vol gaten, maar wordt gerepareerd (opgehoogd) door een Hollandse firma (Bos Kalis). Tussen Moengo en Albina wordt de weg hersteld door Chinezen. Halverwege komen we bij Moiwana. Het monument herinnert ons weer aan de binnenlandse oorlog. In november 1986 werd dit bosnegerdorp verwoest (35 doden) door een eenheid van indiaanse “Tucanajas”, bewapend door Bouterse. Omdat de archieven nog voor vele jaren ontoegankelijk zijn (informatie Theo Sjakshie, geschiedenisleraar), is het niet duidelijk welke (financiële) rol Nederland speelde bij de door Brunswijk uitgevoerde verwoestende sabotageacties.
In de middag komen we aan in Albina. Het stadje met oude, koloniale huizen aan de Marowijne-oever is in de binnenlandse oorlog totaal verwoest. We maken kennis met onze gids, Benito Aloema, een Caraib-indiaan uit Christiaankondre, die allereerst voor ons een lunch regelde. Als de piakka komt, een korjaal met hoge boeg, worden onze spullen ingeladen en begint de tocht de Marowijne af naar Christiaankondre. Het wordt dan gauw duidelijk waarvoor deze korjalen een hoge boeg hebben: oceaangolven dringen door in de wijde monding van de rivier. Hoe heeft La Condamine over dit water kunnen roeien?


Het Moiwana-monument. In 1986 werd dit bosnegerdorp verwoest door het leger van Bouterse; 35 inwoners werden gedood. Vele bosnegers vluchtten naar Frans Guyana. Links, Anne-Margreet B. Rechts, ons met lateriet-stof bedekte busje.



Lunch te Albina aan de Marowijne, terwijl we op de piakka wachten die ons naar Galibi zal brengen.

Bij het uitladen van de piakka loopt onze bootsman in het modderige water een diepe snee op in zijn voet. Binnen 10 min werd hij weggebracht op een aangesnelde “Quad” (all terrain vehicle) naar en ziekenpost in het dorp; nuttig ontwikkelingsgeld?
Vóór ons logement, dat we met nog een groep “grijze-muizen-zoals-wij” moesten delen, staat aan prachtige Maurisi-palm op het strand. Onze Galibi-tour is naar deze palm genoemd.


De Maurisi-palm (Mauritius flexuosa) voor ons logement. In het Caraibs heet hij “Myrysji”. Het is een moeraspalm met vruchten die omgeven lijken met slangen-leer en vele vitaminen en olie bevatten.

‘s Avonds krijgen we van Benito een rondleiding door het dorp. Hij wijst ons een langslopende man aan: Ricardo Bané (Pane?), de granman, die er in het boek “De groeten aan de koningin” van Karin Adema (2006) wel heel slecht afkomt. We hebben de schrijfster in 2005 in Paramaribo ontmoet. Sinds die tijd is er heel wat in Suriname verbeterd, óók in Galibi. Toch is onze indruk dat zij, door eigen toedoen, indertijd een negatieve indruk heeft gekregen of heeft willen geven over de menselijke verhoudingen in Christiaankondre. Ricardo “was not amused” toen hij het boek las, vertelde Benito.
Benito vertelt ons verder over het leven in het dorp, over de mierenproef die ook hij onlangs nog heeft ondergaan, over zijn familie en over het maken van potten. De klei wordt aan de zeeoever met een speciale ceremonie gedolven uit Moeder-aarde; dit doen alleen oude mensen. De klei wordt daarna gemengd met een poeder van geraspt palmhout en hoeft daarna volgens Benito niet meer gebakken te worden. Toen ik aan een oudere vrouw de procedure nog eens navroeg, bleken ze de potten gewoon te bakken in een open vuur op de grond, net als de Navajo’s in Arizona…..


Benito Aloema (rechts) leidt ons rond door zijn dorp, Christaankondre. V.l.n.r. Dennis, Hilbert, Anne-Margreet B. en Lous D.

Cassave
Vervolgens vroegen we hem nog eens over het bereiden van de bittere cassave (Manihot esculenta) met de matapi-pers en over het gebruik van “pepre watra” of peperwater voor soep of andere gerechten uit het eerste perssap: zit dit niet nog vol met het giftige cyanide?
Ik dacht dat er in cassave het giftige, niet-vluchtige cyanidezout (bijv. KCN) zat, waarmee wij onze bacteriën plachten te doden. Maar dat is onjuist: in de cassave wortels en bladeren zitten, veilig opgeborgen in de vacuolen, cyanide-houdende suikerverbindingen (glycosiden) als afweersysteem. Wanneer de plant wordt beschadigd komen deze verbindingen vrij in het cytoplasma, waar ze door een enzym (linamarase) worden afgebroken. Hierbij komt het vluchtige HCN vrij. Als je het perssap net zolang kookt tot het niet meer schuimt, is het gif eruit, aldus Benito.

“A safe processing method used by the pre-Columbian indigenous people of the Americas is to mix the cassava flour with water into a thick paste and then let it stand in the shade for five hours in a thin layer spread over a basket. In that time, about 5/6 of the cyanogenic glycosides are broken down by the linamarase; the resulting hydrogen cyanide escapes to the atmosphere, making the flour safe for consumption the same evening.”

De schildpad
Na, alweer, een voortreffelijke maaltijd met knapperige kouseband, vis, kip en rijst, gingen we om 8 uur in het donker op weg naar één van de Galibi-stranden. Onderweg werden we overvallen door een fikse en aanhoudende regenbui. Ondanks dat werd na enig zoeken het spoor van een krapé (Soepschildpad; Chelonia mydas) gevonden. Nu moesten we onder een zeil een half uur wachten, ten prooi aan stekende insecten… Toen het vrouwtje haar eieren begon te leggen mochten we komen kijken; en dat schouwspel was de moeite wel waard!


In de stromende regen legt een vrouwtje van de Soepschildpad (Green Turtle) haar eieren (~150) op het Galibi-strand.


Een tamme “water-anaconda” met dezelfde tekening als de slang uit 2005, die wel wat spannender en groter was. De ogen waren met een wit vlies bedekt, teken dat hij ging vervellen.


“Still” van mijn filmpje van een vrij grote Anaconda in de Couzewijne,
gemaakt op 10 december 2005.

De volgende dag bezochten we de “Galibi-Zoo”, waar we o.a. een Anaconda konden bewonderen; verder een ocelot, tamme neusberen (“Kwaskwassies”) en pingo’s (varkens). Vervolgens voeren we naar Saint-Laurent du Maroni. Omdat onze bootsman verwond was werden we gevaren door…. Ricardo, de granman. Helaas heb ik niet met hem kunnen spreken.
In Saint-Laurent heb ik tevergeefs Christophe Bianay trachten te bereiken. Hij had ons twee jaar geleden geholpen om van Macapa naar Cayenne te komen. Ik had hem graag nog eens ontmoet. Wél ontmoetten we Kenneth, een oudere broer van Dennis, die nu in Frans Guyana woont. Hij vertelde hoe hij vroeger varkens vanuit Suriname smokkelde. Hij is maar één keer gesnapt…

Vanaf Albina reisde Benito met ons mee naar Paramaribo. Hij vertelde hoe zijn vader mee had gevochten met de Toecajanas. Zijn grootvader was een medicijnman en had zijn vader “geprepareerd” voor de oorlog. Hij had deze dan ook overleefd. Jaren later, op bezoek bij Caraib-indianen bij Donderkamp, hadden zijn oom en vader veel bier gedronken. Zijn oom werd op de Wayamborivier door watergeesten van de boot getrokken en verdronk. Ook zijn vader viel in het water, maar overleefde het omdat hij door zijn grootvader sterker gemaakt was dan de watergeesten. Waarschijnlijk had hij ook minder gedronken, gaf Benito toe.


Dennis Chin-a-Foeng, staande voor de voormalige winkel van zijn vader te Moengo.

Moengo
Dennis vader, Henry, werd in Albina geboren. Hij trouwde in 1946 met de in Paramaribo geboren Lieuw-a-Len; haar moeder heette Alma Jessurun; later zouden we op Jodensavanne oude grafstenen met de naam Jessurun vinden, o.a. van Abraham Jessurun (1764). Rond 1946 begon Henry Chin-a-Foeng een busverbinding tussen Albina en Moengo. Vanaf Moengo kon men met de boot over de Cotticarivier naar Paramaribo. Zijn eerste 4 kinderen werden in Albina geboren. Omdat hij daarna in Moengo arbeiders van Suralco naar en van de bauxiet-mijnen reed, mocht hij er een café-restaurant beginnen. Dit werd later de winkel “Chin-a-Foeng”. In Moengo werden nog 4 kinderen geboren waaronder Dennis. Bryan, met wie we in 2007 van Boa Vista naar Paramaribo reden, was de jongste.

Friday, February 17, 2012

Tocht naar Frederikdorp en Tonka-eiland



Suriname- en Commewijne-rivier
10 februari 2012. Op onze tocht naar Frederikdorp voeren we vanaf Leonsberg eerst de Surinamerivier af om dolfijnen te zien. We zagen een groep van ongeveer 10 rondom onze boot. Daarna, onder Braamspunt, zagen we eindelijk de prachtige Rode Ibissen, maar ook de Bruine pelikaan, Fregatvogels en de mooie Blauwe en Witte reigers.


Fregatvogels op palen voor visnetten bij de monding van de Surinamerivier (vanaf Braamspunt kijkend naar het zuiden).

Op Frederikdorp waren weer net als in 2007 tamelijk veel gasten. De reuzenachtzwaluw, de “Great Potoo”, zat weer in dezelfde boom te slapen!
Op de terugweg deden we Fort Nieuw Amsterdam aan dat in de tijd van La Condamine (1744) nog in aanbouw was. Wat was er vergeleken met 5 jaar geleden veel gebeurd! Het is nu een interessant museum met goede uitleg en een verfrissend restaurant!


Ruim een half uur duurde het voor deze bocht gepasseerd kon worden.
De Brownsberg staat nu voor een volgende keer (?) op het programma…


De Great Potoo, slapend in dezelfde boom waar we hem op 20 mei 2007 zagen.

Tonka-eiland
Gisteren (12 febr. 2012) zijn we teruggekomen van onze tocht naar Tonka-eiland. Op de heenweg zouden we eerst naar Brownsberg rijden maar de bus bleef steken in een bocht bedekt met rode modder. Na een half uur proberen slaagde de chauffeur er in de bus voorbij de bocht te krijgen. Maar omdat de Brownsberg in regenwolken gehuld was besloten we liever naar Tonka-eiland te gaan.
We werden begeleid door Suzanne van Troon dochter van “Mijnheer Frits”, een “uitbundige”  boslandcreoolse die van wanten wist en uitstekend kookte. Suzanne werd geboren in één van de “Transmigratiedorpen”. Haar vader, Frits van Troon, heeft zijn dorp moeten verlaten vanwege het vollopende stuwmeer.

Het Brokopondo-meer met de uitstekende “droge bomen”, op weg naar Tonka-eiland.

Die nacht werd Chris D. twee keer pijnlijk gestoken door een 15 cm lange centipede (Scolopendra). Hij heeft er verder geen last van gehad. Gelukkig bleef het onder zijn kussen liggen, zodat hij het kon vangen. De volgende ochtend hebben we er een foto van gemaakt, waarna het “prachtige beestje” in het bos zijn vrijheid kreeg.
Met de bomenspecialist Frits van Troon zijn we de volgende ochtend op pad geweest: van bijna elke plant kende hij de familienaam! We zagen mooie lianen, bloemen, vruchten en een grote spin die een vlinder gevangen had. Uiteindelijk liet hij ons een nieuw schoolgebouwtje zien dat nog niet geopend was, maar nu al aan het vervallen leek. Wat is het moeilijk om in deze omgeving dergelijke gebouwtjes te onderhouden. Hij liet ons een kaart zien over het landgebruik van de Trio’s in zuid-west Suriname; in Trio-taal: “Nono pontoon ikurunmato Tarënotomoja soireweste Surinan pontomoja.”
In het gastenboek kon ik niet nalaten te schrijven: “Hier (in het schoolgebouwtje) zal praktische plantenkennis geleerd kunnen worden door studenten uit Paramaribo. Niks geen cliché’s over biodiversiteit, maar interesse kweken onder het motto ‘Sabi sa yu abi’ (Wéét wat je hebt).”


De Centipede (15 cm lang) die onder het hoofdkussen van Chris was gekropen en hem twee keer wist te bijten (of steken?). We lieten het “prachtige beestje” een eind verderop weer vrij.


Een spin (diameter achterlijf ~2 cm) prepareert een pasgevangen vlinder.
  

In het schoolgebouwtje van Frits van Troon bekijken we de kaart “Landgebruik van de Trio’s in zuid-west Suriname”. In Amatopo, Kwamalasamutu en op vele andere plaatsen heeft hij geholpen bij het determineren van de bomen.

Monday, February 13, 2012

Suriname reis: tocht naar Amatopo over de Corantijn


Telkens bij het zien van jonge, rode bladeren moest ik denken aan mijn oud-collega Michiel M. Met Frits B., die ons een half jaar geleden nog in de Utrechtse Hortus rondleidde, bediscussieerden we de mogelijke voordelen van de rode kleur voor het jonge blad. Hier, op Arapahu-eiland aan de Corantijn, waren die rode bladeren te zien op vele verschillende planten.

Dit blog draag ik op aan Michiel.
Hij overleed de dag voor ons vertrek naar Suriname.


Jonge bladeren waren vaak roodgekleurd; hier te zien op Arapahu eiland, het zuidelijkste punt van onze tocht de Corantijn op.


Trio-indianen
Gisteren, 8 februari 2012, zijn we teruggekomen van onze 10-daagse tocht (geleid door Paul de Boer) over de Corantijn: 300 km stroomopwaarts naar Amatopo. Een verslag van deze reis via Apura en Wonotobo zal op een aparte Blog-pagina “Surinamereis” gegeven worden.


3 Februari 2012: Lidie genietend van het uitzicht over de zandbanken vanuit ons kamp bij de Sisa-kreek, voorbij de Wonotobo-vallen.



Rapu Sike (geb. 1978) en Watiri Tyson (geb. 1982), de twee Trio-indianenen die ons met de korjaal veilig door de vallen loodsten. Onze bewondering voor hen werd met de dag groter, zéker ook op de terugweg.

Amatopo bleek maar een klein Trio-dorp te zijn met een drietal families afkomstig uit Kwamalasamoetoe. Het ligt op een heuvel vrij hoog boven de rivier. Het dorpshoofd was Kapitein Panneke. Met zijn toestemming konden we vlakbij het dorp kamp maken aan de oever van de Corantijn. De volgende dag (4 febr. 2012) zijn we nog met Sike en Tyson verder gevaren naar het Arapahu-resort, waar we wat kouds konden drinken. Er waren geen gasten. De beheerder, de Hernhutter Ronald Deel, nam ons mee door het bos naar de Frederik Willem IV-vallen: we hadden het meest zuidelijke punt van onze tocht bereikt!

Toen we in het Amatopo-kamp terugkwamen had onze reisleider, Paul de Boer, zijn plannen voor de terugtocht veranderd: de Trio-indianen bleken geen benzine meer te hebben en konden geen kant op; alleen als er een vliegtuigje kwam zouden enkelen van hen weg kunnen komen…. De zoon van de Kapitein, Basja (onderkapitein) Aktineu Panneke, zal nu met zijn lege benzinevaten in de aluminium boot van Dennis terugvaren. Aktineu is een boom van een kerel. Hij spreekt goed nederlands en is verleden jaar op uitnodiging van Conservation International op bezoek geweest bij het Museum van Volkenkunde in Leiden en ook bij het British Museum in Londen.
Tot verbazing van Paul de Boer kwam Aktineu niet alleen, maar met een aantal familieleden, waaronder een kleinzoon van nauwelijks drie jaar. De bezinevaten én de aluminium boot werden in en op een grote korjaal geladen. Paul en Dennis kregen een plaatsje toegewezen samen met zoon, schoondochter, Charles en Suzy die we in het dorp ontmoet hadden, en met zijn kleinzoon die met zijn vader helemaal voorin kwam te zitten.


Lege benzinevaten worden aan boord van Aktineu’s korjaal gebracht.


Aktineu met zijn groep en met Paul en Dennis aan boord. Hij voer  sneller dan wij stroomafwaarts, risico’s nemend in ondiepe vaargeulen. We zouden ze later weer inhalen omdat ze eerst nog moesten vissen voor het avondeten. Weer later kwamen ze bij ons kamp maken  bij de Sisa-kreek.

Het varen door de vallen zowel stroomóp- als stroomáf-waarts was spannend, het waarnemen van reigers,  Ijsvogels, zwaluwen en de Bonte watertirannetjes altijd weer boeiend, het zien van de reuzenotters en de parende blauw-rode Ara’s prachtig, maar het hoogtepunt van deze tocht was voor mij toch de ontmoeting met de Trio-indianen. Ik dacht er vaak aan terug, liggend in mijn hangmat onder een zeil en genietend van het geluid van de regen.


  
Met lichte bepakking wandelen we op de terugweg ldoor de jungle langs de Wonotobo-vallen. De Trio’s, nemen de rest mee en slepen ook de aluminium boot over de rotsen naar beneden.
Aktineu’s groep stapte over in een andere korjaal.


De rivierotters (5) trokken al vissend, fluitend, piepend en proestend langzaam de Wonotobo-vallen stroomopwaarts.

Bigi Pan
Na onze tocht en een overnachting in hotel River Breeze in Nieuw Nickerie, hebben we een zwamptour gemaakt door het Bigi Pan reservaat. Daar hadden we pech. Ondanks dat het eb was stond het water door de vele regen van de laatste dagen zó hoog dat de Rode Ibis er niet kwam fourageren. Ons verslag zal daarom dat van de tocht van de heer Jacobi, gemaakt op 17 september 1967 en door Miep J. aan mij toegestuurd, niet kunnen evenaren (zie Blog-pagina “Surinamereis”)


Een Zwarte arendbuizerd (Blaka-aka; Buteogallus urubitinga) kijkt minzaam op ons neer in Bigi Pan.

Tuesday, January 24, 2012

Reis naar Suriname- voorbereiding - 3



Biodiversiteit
Op de Blog-pagina “Suriname-Camp David” staat een lijst van 25 struiken en bomen, aangeplant door Dennis en verzorgd door Dole. Het totaal aantal plantensoorten in Suriname wordt geschat op 4984 (van Andel en Ruysschaert. 2011. Medicinale en rituele planten van Suriname); er is dus sprake van een behoorlijke biodiversiteit. In Nederland zijn er 2301 plantensoorten, mossen en algen niet meegerekend.



De Rambutan, één van de 25 bomen op Camp David.

Volgens een website van de Rijksoverheid is biodiversiteit nuttig:
“Biodiversiteit is essentieel voor al het leven op aarde. Dankzij biodiversiteit komt de mens aan zuurstof en voedsel.”
Zijn het dus nu niet (meer) de bomen van de Amazone die ons als “de longen van de aarde” zuurstof geven, maar de biodiversiteit? Op 7 maart 2010, tijdens een bijeenkomst van Amazon Fund in Naturalis te Leiden, vertelde Bas Haring de ongelovige toehoorders dat wat hem betreft heel Amazonia bedekt mocht worden met een laag beton. Het zou het zuurstof-evenwicht op aarde niet verstoren; maar wél ons toekomstig vakantieland, dacht ik toen.


Prof. Bas Haring en zijn nieuwe boek.

De filosoof Bas Haring:
“De afname van de biodiversiteit kun je eigenlijk alleen met esthetische argumenten verwerpen. Je kunt de wereld minder mooi vinden doordat bepaalde dieren of planten er niet meer zijn. Maar die uitgestorven dieren en planten hebben er zelf geen last meer van.”

Bas Haring heeft nu ook een boek geschreven “Plastic panda’s” (2011. Nijgh & v Ditmar), waarin hij zich afvraagt of het erg is dat “de biodiversiteit drastisch afneemt”.
Als dat al zo is mag je je, volgens de vele emotionele reacties op internet, dat soort dingen niet afvragen; je bent dan een ketter van de nieuwe godsdienst waarin onze “fragiele, blauwe planeet” wordt vereerd. Deze planeet wordt immers door de mens in gevaar gebracht, maar heeft de mens ook nodig om gered te worden. Zit zoiets niet in elke godsdienst?


Onze fragiele Planeet.

Ik heb zijn boek (nog) niet gelezen, maar misschien noemt Haring wel de 13997391 varkens, de 539894 koeien en de 487140315 kippen die we jaarlijks slachten (uit NRC-Handelsblad). Om die te voeren kopen we soja en mais dat in Amazonia verbouwd wordt, hoewel Greenpeace dat de Brazilianen verboden heeft. Waarom? Omdat daarvoor de oerwouden gekapt worden en daardoor de biodiversiteit op onze planeet bedreigd wordt.
De stichting Conservation International is het daarmee roerend eens en helpt Braziliaanse Indianen hun territorium te behouden. Dat gaat gepaard met een retoriek van ‘biodiversiteit’, ‘duurzaamheid’ en ‘klimaatveranderingsangst’ die de Kayapó-Indianen worst zal wezen. Maar blijkbaar is er geen andere manier om hen te helpen.


 De pantsermeerval (Harttiella crassicauda) in het Nassaugebergte.

 Conservation International is ook actief in Suriname, waar ze o.a. waarschuwen voor de effecten van gouddelving op kleine schaal. Ook vonden ze in een aantal kreken in het Nassaugebergte de pantsermeerval (Harttiella crassicauda) waarvan men al 50 jaar dacht dat hij uitgestorven was. Volgens Prof. Jan Mol (Anton de Kom Universiteit) wordt dit visje nu met uitsterven bedreigd als Suralco toestemming krijgt er een bauxietmijn te exploiteren: “…het gebied is te klein en de bauxiet-spons is een essentieel onderdeel van het aquatische ecosysteem, omdat het als een aquifer dient die de kreken in de droge tijd van water voorziet. Zonder de bauxiet vallen de kreken droog en sterven de visjes uit.”

Dat is een duidelijke conclusie. Hoeveel visjes zouden er de afgelopen 100 jaar uitgestorven zijn toen we Nederland met asfalt bedekten? Daar is moeilijk achter te komen. Misschien zou het helpen als én Jan Mol én de mensen van het Environmental Resources Management van Suralco het boekje van Bas Haring lezen; misschien komen ze er dan samen uit.




Monday, January 23, 2012

Reis naar Suriname - voorbereiding - 2



 Het anti-malaria medicijn “kinine”
Malaria maakt nog steeds vele slachtoffers. Hoewel het aantal daalt stierven in 2010 nog 650.000 mensen aan de gevolgen van malaria.

Op 18 januari 1737 reisde Charles-Marie de la Condamine van Quito naar Lima. In plaats van via Guayaquil te reizen, koos hij de moeilijke route over Cuenca. Hij wilde namelijk de Quinquina-boom in Loja zien. Zijn mede-expeditiegenoot, de botanicus Jussieu, had hem verteld dat men in Europa al wist dat de beste bomen op de Cajanuma-berg ten zuiden van Loja groeiden. Men wist ook dat Jezuïten al lang geleden van Indianen gehoord hadden over de helende werking van de quinquina-schors. Omdat rond 1630 de gravin van Chinchón met kinine van malaria genezen was, noemde men de boom Cinchona. Maar er was nog veel onzekerheid: men wist niet precies van welke bomen het medicijn geextraheerd werd en het bleek ook niet altijd te werken (Zie: L.D. Ferreiro. 2011. Measure of the Earth. Basic Books, New York).



 “Dessein d’une branche de l’arbre du Quinquina avec ses feullies, ses fleurs et ses fruits.” 1738. Planche I, pag. 245. Uit: Memoires de l’Academie Royale, par M. DE LA CONDAMINE.  Zie tekst.



La Condamine kwam op 3 februari 1737 op de berg aan bij de man die er de schors verzamelde. Hij nam van verschillende bomen bloeiende takken mee om er in Loja gekleurde tekeningen van te maken. La Condamine schrijft dit in zijn korte verslag “Sur l’arbre de quinquina” (Histoire et Mémoires de l’Academie Royale des Sciences de Paris. Paris, France). Dit verslag werd al in 1738 aan de Academie in Parijs voorgelezen. Het was het eerste ooggetuigenverslag in Europa over deze wonderbaarlijke boom.


Op 15-2-2010 bezocht ik met Eduardo Tapia, Carlos Espinosa en Hilbert van der Meer de Cajanuma berg ten zuiden van Loja. Rechts één van de teruggevonden Cascarilla-bomen: “Cinchona condamine”.

Het anti-malaria medicijn “malarone”

Omdat we in Suriname door gebieden reizen waar malaria heerst (de Corantijn), moesten we een recept halen voor malarone-pillen. Daar zitten twee stoffen in, atovaquone en proguanil, die chemisch totaal verschillend zijn van kinine, maar eveneens remmend inwerken op de groei en ontwikkeling van de malaria-parasiet Plasmodium falsiparum. Op mijn vraag waarom we geen kinine kregen antwoordde de arts dat dat alleen nog wordt voorgeschreven aan zwangere vrouwen; malarone zou beter werken.
Inmiddels is er een nóg effectiever middel: artemisinine, afkomstig uit de Zomeralsem (Aster-familie). Het middel kan sinds kort synthetisch worden gemaakt.



Sporozoïten van de parasiet Plasmodium falsiparum. Deze cellen worden met het speeksel van de (vrouwelijke) mug bij de mens geinjecteerd. Inset: ter vergelijking cellen van de darmbacterie Escherichia coli (een mutant die extra lange cellen vormt) weergegeven met dezelfde vergroting.




Bio-pesticiden
Behalve de parasiet kan ook de malariamug (Anopheles) zelf bestreden worden. (De mannetjes van deze mug hebben pluizige antennes en steken niet; de vrouwtjes staan schuin naar voren en steken.)
In plaats van met chemische pesticiden kunnen de muggen ook met zgn. bio-pesticiden worden bestreden. Een voorbeeld daarvan zijn sporulerende bacteriën (Bacillus thuringiensis) die voor muggenlarven dodelijke endotoxines vormen en onderzocht worden door mijn collega in Beer-Sheva, Arieh Zaritsky. De bacterieën zijn echter niet handig in gebruik en daarom wordt het DNA dat de toxines codeert overgebracht in Cyanobacteriën die door de muggenlarven gegeten worden (A. Zaritsky et al. 2010. “Transgenic organisms expressing genes from Bacillus thuringiensis to combat insect pests”. Bioengineered Bugs 1:5, 341-344). Angst voor genetisch gemodificeerde organismen maakt het testen van deze veelbelovende bio-pesticiden bijna onmogelijk.

Sunday, January 8, 2012

Reis naar Suriname – voorbereiding -1


Gastheer van La Condamine in Paramaribo was de gouverneur Jan Jacob Mauricius. Deze beklaagde zich in zijn journaal dat “de ridder” alleen bezig was met de sterren en niets anders gezien heeft van Suriname dan de straten van Paramaribo:
<< De Chevalier is uitgeleid door mijn Adjudant (Lefèvre) en den Landmeeter de Loncourt. Zijn Edele is hier maar tweemaal met mij en mijn Adjudant uitgeweest en heeft niets gezien dan de straaten van Paramaribo, hebbende ook dag en nacht zoveel te doen gehad met de starren, dat hij op de aardsche saaken weinig reflexie zal hebben gemaakt.>> En hij vervolgt:
>>Hij heeft hier geobserveerd, dat onse hoogte is op vijf graaden en negen en veertig minuten. Ik heb Sijn Ed. op reis voorsien van eenige wijn en provisie.>>
(Sijpesteijn, Jhr. Cornelis Ascanius van. 1858. “Mr. Jan Jacob Mauricius, gouverneur-generaal van Suriname, van 1742-1751.” ‘s Gravenhage, Gebroeders van Cleef. pp. 72-74.)

Volgens J.B.Ch.Wekker (1983; Geodesie, Delft) was de door Mauricius genoemde meting van de Noorder Breedte (5° 49’ 25’’) door La Condamine op het plein voor het Gerechtshof “de eerste maal dat er in Suriname officiell een astronomische plaatsbepaling geschiedde.” Wat hebben de Nederlandse kartografen met die “Franse meting” gedaan?
Volgens Paula van Gestel (Faculty of Geo-Sciences, University of Utrecht) is er geen enkele aanwijzing dat deze opmeting in Nederland gebruikt is; hij komt niet voor in de geschiedenis van de kartografie van Nederland. In elk geval wordt op de kaart uit 1877 van Zimmermann (zie onder) voor Paramaribo (Marine trap) een NB van 5° 44’ 30’’ gegeven. Zelf meette ik met een GSM op 24 maart 2010: 5° 49’ 33’’.




Links: In het Boerhaave museum te Leiden hebben we de houten kwadrant van Snellius (2 bij 2 meter) bewonderd, waarmee hij hoeken kon meten. Met de methode van driehoeksmeting (triangulatie) heeft hij in 1617 de afstand tussen Alkmaar en Bergen op Zoom bepaald en heeft de expeditie van La Condamine de afstand tussen Quito en Cuenca gemeten. Rechts: Tijdens die expeditie (1736) werden kleinere (~80x80 cm) kwadranten van ijzer gebruikt. Deze afbeelding is van de Bibliothèque de l’Observatoire (Quart-de-cercle mobile de 0,81 m de rayon à une lunette. Paris, 1730 – Claude Langlois.)


Corantijn
Onze gastheer, Dennis Chin-A-Foeng, zal zich over ons niet hoeven te beklagen. We hebben een vol programma waarin we allereerst gedurende een tocht van 10 dagen de Corantijn zullen op en afvaren. Het is de bedoeling om tot Amatopo te komen, zo’n 300 km stroomopwaarts naar het zuiden. Dat is over de Rijn van Arnhem tot even voorbij Mainz; daar doen we in de auto door ons ontboste West-Europa amper 4 uur over. Langs de Corantijn zullen we baden, vissen en vogelen…


Een kaart van de loop van de Corantijn gemaakt met Google Maps vergeleken met een detail van de kaart van Lavaux uit 1737 (Koeman, Printed maps Suriname, no. 8); niet op dezelfde schaal.





Google Earth, de monding van de Corantijn bij Nieuw Nickerie.
Zal er nu in Apoera een Internet café zijn?
Goudvelden
Later zullen we het goudveld “Maripaston” bezoeken. Wie weet ontmoeten we daar nog een van de “garimpeiros” of goudzoekers met wie we in 2007 van Boa Vista, via Lethem (Guyana) naar Paramaribo gereisd zijn. Misschien vinden we er nog Weskly, Marcus, Rossi of ……Sandra, aan wie ik mijn trui geleend heb.


Maar waar ligt Maripaston? Op Google Maps is het niet te vinden. Maar wel op Youtube en op een oude kaart van Cateau uit 1882. Het ligt aan de Samaracca rivier ten zuiden van het vliegveld Zanderij.



Links: Maripaston gevonden op een oude kaart uit 1882 van Cateau van Rosevelt-van Lansberge (Universiteitsbibliotheek, Amsterdam). Rechts: detail van polythematische kaart van Zimmerman (1877; Universiteitsbibliotheek Amsterdam; UBM: Kaartenzl:34.32.15), waarin potentiele goudvelden zijn aangegeven (zie tekst); de rode stippellijn geeft de countour van het Brokopondo Stuwmeer aan en de rode stip Tonka eiland, waar we naar toegaan!


Zoals de kaart van Zimmermann uit 1877 aangeeft heeft men al in de 19de eeuw de goudexploitatie proberen te stimuleren. Rechts, bij “A” staat geschreven: “5000 Hectaren land, gepacht door de Amsterdamsche gouddelvingmaatschappij in Suriname.”; en: “Bodem bestaande veelal uit bruinijzererts met weinig kwarts vermengd en bedekt met klei van geelbruine kleur.”; en: “Bodem bevattende Goud, Koper, Lood, Bismuth en Platina.” De schuine rode lijn geeft een geplande weg naar de Marowijne aan van 790 km tussen Broko Pondo en Pedrosoengoe.

Beschrijving van de kaart: “In 1877 liet G.P.H. Zimmermann, officier der Infanterie, deze kaart te Amsterdam drukken. Model hiervoor stond de handschriftkaart, getekend door W.J.F. Vermeulen, die bewaard is gebleven in het Surinaams Museum te Paramaribo. De kaart omvat de gebieden langs de Suriname rivier tussen de riviermond en het punt waar men net met de goudexploitatie was begonnen. Met de inzetkaartjes, doorsneden van de rivier en de opgave van enkele voortbrengselen van de oevers wordt een goed beeld van de laatste fase van de plantagetijd gegeven.”


Nu zijn er plannen om concessies te verlenen in het Nassaugebergte aan de grote goudproducent Newmont, die ook actief is in Ghana en Peru.

Het probleem van de klein- of groot-schalige goudwinning is natuurlijk de zichtbare activiteit van ontbossing voor infrastructuur en afgravingen. Maar hoe zit het met de onzichtbare chemische vergiftiging?
Bij kleinschalige productie van 1 kg goud (waarde €20,000) komt ongeveer 1.3 kg kwik (kost €50) in het milieu terecht. Voor ons, die daar maar korte tijd op bezoek zijn is dat ongevaarlijk. Maar voor hen die daar langdurig en onbeschermd werken kan het fataal worden; en zo ook voor de harnasmeervallen (waarover later meer).


Roeien?
Zou het nog mogelijk zijn een sloep te vinden waarmee we naar fort Nieuw Amsterdam kunnen roeien? We zouden wel aan die riggers moeten wennen…




Een zendeling (Hernhutter?) op reis in Suriname in 1914. (Amsterdamse Universiteitsbibliotheek. UBM: 1177 C 24 pl. p. 124.)